Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Toekomstige huurtermijnen zijn geen bestaande vorderingen onder opschortende voorwaarde, maar toekomstige vorderingen. Wanneer die vorderingen ontstaan na faillissement van de cedent kunnen die niet tegen de boedel worden ingeroepen.

Feiten

Onex-Waalwijk CV is eigenaar van een aantal onroerende zaken. Onex verhuurt die zaken. De huurpenningen zijn gecedeerd aan de Westland/Utrecht Hypotheekbank NV (WUH). Onex gaat failliet. WUH en de curator, mr. Emmerig, twisten over de vraag of de na faillissement verschenen huurtermijnen in het faillissement vallen, dan wel aan WUH toekomen. De curator vraagt een verklaring voor recht dat de huur vanaf faillissementsdatum in de boedel vallen

Rechtbank

De rechtbank wijst de vordering van de curator toe. Partijn kiezen voor sprongcassatie.

Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat vorderingen onder opschortende voorwaarde of tijdsbepaling of terstond opeisbare periodieke betalingen geen toekomstige, maar bestaande (opeisbare) vorderingen zijn. Nog niet verschenen huurtermijnen zijn daarentegen wél toekomstige vorderingen, omdat dat voortvloeit 'uit de aard van de huurovereenkomst'. Zolang de huurovereenkomst loopt, is immers onzeker is of de tegenprestatie, namelijk de verschaffing van het huurgenot, wel door de verhuurder zal worden verricht.

Een cessie van een toekomstige vordering kan, als de cedent voor het ontstaan van die vordering failliet wordt verklaard, op grond van het toenmalige art. 23 Fw (nu art. 35 Fw) niet tegen de boedel worden ingeroepen.

Opmerking

Het arrest doorbreekt de (latere) regel in HR 25-01-1991, NJ 1992, 172 (Van Berkel/Tribosa): een rechtshandeling die na beslaglegging wordt verricht door enerzijds de beslagdebiteur of zijn rechtsopvolger en anderzijds de derdebeslagene kan geen inbreuk maken op de rechten van de beslaglegger.