Stil pandrecht op vordering. Inning door beslaglegger. Pandhouder behoudt voorrang bij verdeling executie-opbrengst na vervallen pandrecht.
Feiten
Tanzania National Bank of Commerce (NBC) leent aan Tanzania Cordage Ltd. een aanzienlijk bedrag. Cordage geeft NBC daarvoor een zekerheidsrecht naar Tanzaniaans recht op diverse huidige en toekomstige vermogensbestanddelen.
Cordage komt in staat van ‘receivership'. Als gevolg hiervan wordt de vordering van NBC opeisbaar. NBC bericht de Banque de Suez Nederland NV dat zij een zekerheidsrecht heeft op de bij de bank aanwezige activa en dat zij een recht van parate executie heeft. NBC verzoekt de bank tevergeefs US$ 2 358 131,13 aan haar over te maken.
Een andere schuldeiser van Cordage, de Italiaanse vennootschap Sisal, legt onder dezelfde bank conservatoir derdenbeslag, ook voor een aanzienlijke vordering. De rechtbank Rotterdam veroordeelt Cordage tot betaling. De bank maakt US$ 2 358 131,13 over aan de door Sisal ingeschakelde deurwaarder.
NBC dient bij de president van de rechtbank een verzoek tot het openen van een rangregeling op de voet van art. 481 Rv in.
President rechtbank en hof
De president en, in hoger beroep, het hof verklaren NBC niet-ontvankelijk in haar verzoek. Zij vinden dat NBC, nu zij, als ware zij een pandhouder naar Nederlands recht, na de weigering tot uitbetaling van de bank, beslag had moeten leggen om haar zekerheidsrecht paraat te kunnen executeren.
Hoge Raad
Het gaat in dit geval om een stil verpande vordering waarop derdenbeslag wordt gelegd door een andere schuldeiser dan de pandhouder. Voordat executie door de beslaglegger plaatsvindt, doet de pandhouder mededeling van het pandrecht aan de schuldenaar van de verpande vordering, onder wie derdenbeslag is gelegd. Vervolgens int de beslaglegger de verpande vordering bij de derdebeslagene.
Naar in dit geding niet wordt betwist, is door de inning door de beslaglegger de vordering tenietgegaan en het daarop rustende pandrecht evenals het daarop gelegde beslag vervallen. Ondanks dit vervallen van het pandrecht behoudt de pandhouder zijn voorrang bij de verdeling van de opbrengst van de executie (vgl. HR 17-02-1995, NJ 1996, 471 (Mulder q.q./CLBN)).
Dat bij de verdeling van de opbrengst met de rechten van aan de executant bekende pandhouders rekening moet worden gehouden, volgt onder meer uit art. 476a lid 2, aanhef en onder e, Rv. Ook in het geval waarin de openbaar pandhouder niet zelf executeert, komt hem het recht toe zijn rechten te doen gelden bij de verdeling van de opbrengst van de executie en uit die opbrengst naar zijn rang te worden voldaan. Daarbij geldt niet de eis dat de pandhouder tevoren beslag onder de derde op de aan hem verpande vordering heeft gelegd. De pandhouder is derhalve bevoegd om in het in art. 481 lid 1 Rv. bedoelde geval als 'meest gerede partij' de benoeming van een rechtercommissaris te verzoeken, te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden.