Rust het pandrecht op een vordering, dan is de pandhouder bevoegd in en buiten rechte nakoming daarvan te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Deze bevoegdheden blijven bij de pandgever, zolang het pandrecht niet aan de schuldenaar van de vordering is medegedeeld (art. 3:246 lid 1 BW).
Bevoegdheid tot opzegging (art. 3:246 lid 2 BW)
Degene aan wie de in art. 3:246 lid 1 BW bedoelde bevoegdheden toekomen, is tevens bevoegd tot opzegging, wanneer de vordering niet opeisbaar is, maar door opzegging opeisbaar gemaakt kan worden. Hij is jegens de ander gehouden niet nodeloos van deze bevoegdheid gebruik te maken (art. 3:246 lid 2 BW)..
Meerdere pandrechten (art. 3:246 lid 3 BW)
Rust op de vordering meer dan één pandrecht, dan komen de art. 3:246 lid 1 en 2 BW aan de pandhouder toegekende bevoegdheden alleen aan de hoogst gerangschikte pandhouder toe (art. 3:246 lid 3 BW).
Toestemming of machtiging (art. 3:246 lid 4 BW)
Na mededeling van de verpanding aan de schuldenaar kan de pandgever deze bevoegdheden slechts uitoefenen, indien hij daartoe toestemming van de pandhouder of machtiging van de kantonrechter heeft verkregen (art. 3:246 lid 4 BW).
Pandrecht op het geïnde (art. 3:246 lid 5 BW
Bij inning van een verpande vordering door de pandhouder of met machtiging van de kantonrechter door de pandgever komen de pandrechten waarmee de vordering bezwaard was, op het geïnde te rusten (art. 3:246 lid 5 BW).