Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

De voorzieningenrechter van de rechtbank in welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of waarvoor de hoofdzaak aanhangig is of die naar de gewone regels bevoegd zou zijn van de hoofdzaak kennis te nemen, kan de onderbewindstelling bepalen vgl. (art. 710 lid 1 Rv).

Tenzij reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, vindt onderbewindstelling slechts plaats onder voorwaarde dat deze eis binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn ingesteld wordt.

De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien dit voor het verstrijken van de termijn door een der partijen of de bewindvoerder wordt verzocht. Er geldt een rechtsmiddelenverbod: tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.

Overschrijding van de termijn doet het bewind eindigen (art. 710 Rv lid 2).

Door partijen op een of meer van de goederen gelegde beslagen beperken de bewindvoerder niet in de hem als zodanig toekomende bevoegdheden (art. 710 lid 3 Rv).

De bewindvoerder doet de onder het bewind staande goederen toekomen aan degene die daarop krachtens een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak recht heeft, tenzij de voorzieningenrechter anders heeft bepaald (art. 710 lid 4 Rv).

De voorzieningenrechter kan voor het bewind zodanige voorschriften geven als hij dienstig acht.

Op het bewind is een groot aantal bepalingen van Titel 19 van Boek 1 BW van toepassing:

  • art. 1:433 lid 1 BW;
  • art. 1:435 BW;
  • art. 1:436, lid 1 t/m 3 BW;
  • art. 1:437 BW;
  • art. 1:438 lid 1 BW;
  • art. 1:439 BW;
  • art. 1:441 lid 1 BW, eerste zin;
  • art. 1:442-448 BW (art. 710 lid 5 Rv, eerste volzin). 

Het bewind kan door een gezamenlijk besluit van partijen of op verzoek van een hunner door de voorzieningenrechter worden opgeheven (art. 710 lid 5 Rv, tweede volzin).