Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

De bestuursrechter toetst of de procedure die tot een executoriale titel, meer in het bijzonder een bestuursrechtelijk dwangbevel, heeft geleid juist is verlopen. De burgerlijke rechter stelt zich terughoudend op.

  • HR 07-04-1995, NJ 1997, 166 (Smit/Staat)
    Als tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang niet is gebruikt, dient de burgerlijke rechter, ingeval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, in beginsel van die geldigheid uit te gaan, behoudens indien de daaraan verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard (HR 16-05-1986, NJ 1986, 723).
Geen verzet bij burgelijke rechter

Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerd. Sindsdien beslist alleen de bestuursrechter over geschillen over bestuursdwangtoepassing en het kostenverhaal. Er bestaat geen mogelijkheid meer tot verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel bij de burgerlijke rechter (dit in tegenstelling tot verzet tegen de tenuitvoerlegging van een fiscaal dwangbevel).

  • Rb. Den Haag 08-05-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0205
    De rechtbank vat het geschil op als een executiegeschil volgens art. 438 Rv omdat de vordering van eiser mede is gericht tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De taak van de rechter in een executiegeschil is beperkt. De executierechter kan slechts staking van de tenuitvoerlegging van een executoriale titel bevelen als de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn als de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de executie op grond van naderhand gebleken feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard.
  • Rb. Leeuwarden (vzr.) 02-11-2011, ECLI:NL:RBLEE:2011:BU3382
    Beroep tegen een last onder dwangsom heeft op grond van art. 5:39 lid 1 Awb mede betrekking op een beschikking tot invordering van de dwangsom. Eiser had dus niet de mogelijkheid om het dwangbevel te schorsen door verzet daartegen aan te tekenen. Vast staat dat de bestuursrechter nog geen beslissing heeft genomen op het beroep van eiser tegen het dwangsombesluit. Het dwangsombesluit heeft dan ook (nog) geen formele rechtskracht. Wel dient de civiele rechter uit te gaan van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zolang het niet is vernietigd (zie HR 07-04-1995, NJ 1997, 166 en Hof Arnhem 13-09-2011, LJN BT1961). In een executiegeschil kunnen eventuele gebreken in het dwangsombesluit niet worden getoetst. De executie van het dwangbevel kan misbruik van recht van recht zijn. De voorzieningenrechter moet daarom summierlijk te onderzoeken of de beroepsprocedure bij de bestuursrechter tot vernietiging van het dwangsombesluit kan leiden (vgl. HR 19 januari 2001, NJ 2001, 324, niet op deze site). Dat is hier niet het geval.
Executiegeschillen

De burgerlijke rechter oordeelt alleen nog maar over een zuiver executiegeschil. Te denken valt aan een geschil over het dwangbevel, de tenuitvoerlegging daarvan en het leggen van een bestuursrechtelijk beslag.

  • Rb. Den Haag 25-01-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3087
    Degene die beslag legt handelt op eigen risico en moet in beginsel de schade vergoeden als het beslag ten onrechte is gelegd (HR 13-01-1995, NJ 1997, 366 (Ontvanger/Bos)). Vast staat dat het recht tot herziening van bijstand was komen te vervallen en daarmee ook het aan het beslag ten grondslag gelegde vorderingsrecht. Nu het beslag voor een groot deel is gelegd op grond van een nadien door de bestuursrechter vernietigd - en daarmee onrechtmatig - besluit, moet ervan worden uitgegaan dat de gemeente achteraf beschouwd ook onrechtmatig heeft gehandeld door op grond van dat besluit beslag te leggen. Daarmee is, blijkens voormeld arrest, in beginsel ook de schuld - in de terminologie van art. 6:162 BW - gegeven, ook al treft de gemeente ter zake de beslaglegging geen verwijt.