De ontvanger van de belastingen is belast met de invordering van de rijksbelastingen (art. 3 lid 1 IW). Volgens art. 3 lid 2 IW treedt de ontvanger in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak de ontvanger als zodanig in rechte op.
- Op grond van art. 2 lid 1 sub i IW wordt onder ‘ontvanger’ verstaan: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen (vgl. art. 2 lid 3 sub b Awr). Deze ministeriële regeling is de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.
Zelfstandig bestuursorgaan
De ontvanger is dus een zelfstandig bestuursorgaan dat, ook als is hij geen rechtspersoon, toch zowel eisend als verwerend zelfstandig in rechte kan optreden waar het gaat om geschillen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak.
- HR 31-01-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3638 (Staat/X)
Ingevolge art. 3 lid 3 IW treedt de ontvanger, die inzake rijksbelastingen bevoegd is, als zodanig in rechte op in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak. Gelet op de tekst van en de toelichting bij dit artikel moet worden aangenomen dat in alle rechtsgedingen voorvloeiende uit de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend de ontvanger kan worden gedagvaard.
De ontvanger moet dus worden onderscheiden van de staat. De ontvanger is ook geen (andere) publiekrechtelijke rechtspersoon in de zin van art. 2:1 BW. De ontvanger is ook geen (andere) rechtspersoon als bedoeld in art. 50 Rv. De artt. 48, 49 en 50 Rv zijn op de ontvanger dan ook niet van toepassing.