Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Vordering in verband met rijksbelastingen uitsluitend in te stellen tegen de ontvanger.

Feiten

X dagvaardt in februari 1999 de staat tot betaling van ƒ 3.850,--. Hij stelt dat de belastingdienst ten onrechte een teruggave heeft verrekend met een vermeende belastingschuld. De staat stelt dat X niet ontvankelijk is. Omdat de ontvanger bij uitsluiting is belast met het invorderen van bedragen aan rijksbelastingen, zou een vordering van een belastingplichtige die daaruit voortvloeit, uitsluitend tegen de ontvanger kunnen worden ingesteld.

Kantonrechter

De kantonrechter oordeelt dat dagvaarding van de staat niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De staat gaat in hoger beroep.

Rechtbank

De rechtbank bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De staat stelt beroep in cassatie in.

Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de kantonrechter en van de rechtbank. De Hoge Raad verwijst naar de toelichting op art. 3 lid 3 IW die als volgt luidt:

‘Het derde lid geeft een algemene voorziening en is bedoeld om ondubbelzinnig te laten uitkomen dat de ontvanger in de uitoefening van zijn taak in rechte kan optreden en kan worden gedagvaard. In geschillen waarbij de ontvanger is betrokken zouden, bij gebreke aan zulk een bepaling, problemen kunnen rijzen omtrent de vraag wie moet worden gedagvaard: de staat of de ontvanger.’

Gelet op de tekst van en de toelichting bij art. 3 lid 3 IW moet worden aangenomen dat in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend de ontvanger kan worden gedagvaard.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af en verklaart X alsnog niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Gerelateerde artikelen