Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Huwelijksvermogensrecht en faillisementsrecht. Art. 61 lid 4 Fw doorkruist huwelijkse voorwaarden. Echtelijke woning valt in de boedel.

Feiten

In 1997 trouwt de man op huwelijkse voorwaarden met de vrouw. Art. 2 van de huwelijksvoorwaarden bepaalt dat tussen partijen geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap zal bestaan. Enige maanden later wordt de echtelijke woning gekocht. Op de onroerende zaak rust een recht van erfpacht, welk recht wordt verkregen door de vrouw. De man en vrouw sluiten ter financiering een hypothecaire lening. In het kader daarvan wordt op de onroerende zaak en het recht van erfpacht een recht van hypotheek gevestigd.

De man gaat in 2007 failliet. De curator vordert voor een verklaring dat het recht van erfpacht deel uitmaakt van de faillissementboedel en dat ex art. 61 Fw het faillissement het gehele vermogen van de vennoot en zijn echtgenote omvat.

Rechtbank

De faillissementswet gaat bij een faillissement ervan uit dat alle aan beide echtgenoten toebehorende goederen in de boedel vallen. Dit beginsel leidt uitzondering indien de echtgenoot van de gefailleerde kan bewijzen dat bepaalde goederen niet tot de gemeenschap behoren. Art. 61 lid 5 Fw kent aan de echtgenote van de gefailleerde een recht van terugneming toe ten aanzien van alle goederen die haar toebehoren en die niet in de gemeenschap vallen. Dit recht, van terugneming, is aan strikte bewijsvoorschriften gebonden.

Art. 61 lid 4 Fw gaat ervan uit dat er in de boedel goederen kunnen voorkomen die voortspruiten uit de belegging en wederbelegging van eigen gelden van de echtgenote van de schuldenaar. Deze uit (weder)belegging resulterende goederen kan de echtgenote terugnemen mits de belegging of wederbelegging door voldoende bescheiden ten genoege van de rechter wordt bewezen. Deze bijzondere bepaling doorkruist de regels van het huwelijksvermogensrecht in zoverre dat de goederen, indien het bewijs niet is geleverd, in de boedel van de gefailleerde vallen.

De rechtbank merkt daarbij op dat de strekking van art. 61 Fw tweeledig is. Enerzijds beschermt dit artikel deugdelijk onderbouwde rechten van de echtgenote van de gefailleerde, anderzijds beschermt dit artikel de crediteuren voor samenspanning door echtgenoten.

Uit de aan de rechtbank overgelegde stukken is de rechtbank gebleken dat de vrouw voldoende in de gelegenheid is gesteld aan te tonen dat zij voor een deel met eigen middelen de echtelijke woning heeft gefinancierd, maar dit bewijs niet heeft geleverd. Het enkele feit dat de periodieke rentebetalingen ter zake van de hypothecaire geldlening uit de loonbestanden van de vrouw zijn voldaan, de vrouw het voordeel van de renteaftrek zou hebben genoten en er gedurende het huwelijk geen aflossingen van de hypothecaire geldlening hebben plaatsgevonden, zijn onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden om tot de conclusie te komen dat de echtelijke woning door de vrouw met eigen middelen is gefinancierd.

Gerelateerde artikelen