Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Conservatoir beslag. Specificatievereiste. Aandeel in gemeenschap is anders dan eigendom van zaken in die gemeenschap. Een beslag op een aandeel in een gemeenschap kan niet worden gewijzigd in een beslag op een ander vermogensrecht.

Feiten

Grifhorst en Dobbe zijn in april 1974 in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtelijke woning maakt deel uit van de huwelijksgoederengemeenschap. Het huwelijk wordt in april 1994 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bij de burgerlijke stand.

Grifhorst en Dobbe komen in juli 1993, door middel van een echtscheidingsconvenant, een verdeling van de gemeenschap na echtscheiding overeen. De woning wordt toebedeeld aan Grifhorst. De aan ieder van beiden toebedeelde goederen worden in de jaren 1994 en 1995 geleverd, met uitzondering van de woning.

Het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (Lisv) (per 1 januari 2002 opgegaan in UWV) stelt een vordering op Dobbe te hebben wegens ten onrechte en/of te veel ontvangen uitkeringen van de Werkloosheidswet. Deze vordering is ontstaan na de echtscheiding. Op 20 april 1998 legt het Lisv voor die vordering op 20 april 1998 ten laste van D. conservatoir beslag op de woning.

Enige dagen na het beslag levert Dobbe de woning alsnog aan Grifhorst. Vervolgens vordert Grifhorst de opheffing van het beslag. Zij stelt dat LISV als (privé)-schuldeiser van Dobbe slechts diens aandeel in de gemeenschap (in dit geval: diens aandeel in het huis) kan uitwinnen en dus ook slechts op dat aandeel beslag mag leggen. Nu het beslag op het huis als geheel is gelegd, en daarmee dus ook op het aandeel daarin van Grifhorst, is het beslag jegens haar onrechtmatig en moet het worden opgeheven.

President

De president van de rechtbank Alkmaar wijst de vordering af. Grifhorst gaat in hoger beroep bij het hof Amsterdam.

Hof

Het hof geeft Grifhorst alsnog gelijk.

Het hof overweegt dat LISV slechts bevoegd was beslag te leggen op het aandeel van Dobbe in de gemeenschap, niet op het gehele huis. Het LISV heeft voorgesteld het beslag gedeeltelijk op te heffen, en wel voor zover het rust op het (voormalige) aandeel van Grifhorst in de gemeenschap, maar een dergelijke 'halvering' van het beslag door gedeeltelijke opheffing is niet mogelijk. Het object van het onderhavige beslag - de woning - is van andere aard dan beslag op een aandeel in de gemeenschappelijke eigendom van het huis. Beslag op het huis heeft ook andere rechtsgevolgen dan een beslag op een aandeel in de gemeenschap. Bij uitwinning van het aandeel dienen immers de rechten van Grifhorst te worden gerespecteerd. Het beslag kan dan ook niet worden 'geconverteerd' in een beslag op het aandeel van Dobbe.

Het LISV stelt beroep in cassatie in. Grifhorst verschijnt niet.

Hoge Raad

De Hoge Raad volgt het oordeel van het hof. Het aandeel van een deelgenoot in een gemeenschap is een vermogensrecht van andere aard dan de eigendom van tot de gemeenschap behorende zaken. De vraag welke bevoegdheden hij aan zijn aandeel in de gemeenschap kan ontlenen kan niet worden beantwoord aan de hand van art. 5:1 BW. Hij heeft op grond van zijn aandeel niet de bevoegdheden genoemd in art. 5:1 BW. Hij heeft ingevolge art. 3:178 BW de bevoegdheid om verdeling van de gemeenschap te vorderen, terwijl de vraag of hij het genot heeft van een gemeenschappelijk goed en de vraag of hij bevoegd is tot gebruik en/of beheer ervan, moet worden beantwoord aan de hand van hetgeen is bepaald in de art. 3:168 e.v.

De onderhavige gemeenschap moet worden gekwalificeerd als een bijzondere gemeenschap zoals bedoeld in art. 3:189 lid 2 BW. Weliswaar behoorde tot de gemeenschap slechts één goed, maar voor het antwoord op de vraag of een gemeenschap moet worden gekwalificeerd als een bijzondere, zoals bedoeld in laatstgenoemde bepaling, is de rechtsverhouding tussen de deelgenoten, die tot het bestaan van de gemeenschap heeft geleid beslissend, niet de omstandigheid dat slechts één goed tot de gemeenschap behoort.

LISV kon haar vordering op Dobbe verhalen op, in beginsel, al diens goederen, ingevolge art. 3:191 lid 1 BW ook op het aandeel van Dobbe in de ontbonden huwelijksgemeenschap; dit laatste echter met inachtneming van het in genoemde bepaling gemaakte voorbehoud. Ter voorbereiding van dit verhaal kon LISV conservatoir beslag op dit aandeel leggen. Uitgangspunt moet zijn dat bij het leggen van het beslag wordt gespecificeerd op welk vermogensrecht het wordt gelegd. Bij de executie zal het daarbij te verkopen goed immers moeten zijn gespecificeerd. Het proces-verbaal van beslaglegging dient mede ertoe vast te leggen welk goed van de schuldenaar uiteindelijk zal worden verkocht. Niet kan worden aanvaard dat een beslag, dat blijkens het proces-verbaal is gelegd op een niet aan de schuldenaar toebehorend recht op een goed, zou kunnen worden gewijzigd in beslag op een wel aan de schuldenaar toebehorend recht op dat goed.

In dit geval heeft LISV geen beslag gelegd op een aan Dobbe toebehorend goed - het aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap - maar op de volle - in de gemeenschap vallende - eigendom van de woning waarop geen verhaal voor een schuld van Dobbe mogelijk was.

Het hof heeft de stelling van LISV dat het beslag gedeeltelijk zou moeten worden opgeheven - namelijk voor zover het rust op het (voormalige) aandeel van Grifhorst - kennelijk opgevat als een voorstel van LISV om het beslag te wijzigen van een beslag op de volle, tot de gemeenschap behorende, eigendom van de woning in een beslag op het aandeel van D. in die gemeenschap. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat zulks niet mogelijk is.