Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Onderhandse verkoop (art. 3:268 lid 2 BW)

Een hypothecaire verkoop leidt niet altijd tot een executieveiling ex art. 3:268 lid 1 BWArt. 3:268 lid 2 BW, eerste volzin biedt de mogelijkheid voor onderhandse verkoop van een onroerende zaak. De wijze waarop een onderhandse verkoop plaatsvindt, is uitgewerkt in art. 548 Rv.

Verzoekschrift (art. 548 lid 1 en 2 Rv)

Uitsluitend de hypotheekhouder en de hypotheekgever kunnen een verzoekschrift tot onderhandse verkoop indienen. Het verzoek wordt gericht aan de voorzieningenrechter en betreft de goedkeuring van  de onderhandse verkoop op basis van een overeenkomst die bij het verzoekschrift ter goedkeuring wordt voorgelegd.

Bij het verzoekschrift moet volgens art. 548 lid 2 Rv een aantal bescheiden worden gevoegd:

Termijn voor indiening verzoekschrift (art. 548 lid 1 Rv)

Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen de in art. 548 lid 1 Rv bepaalde termijn van één week vóór de voor de verkoop bepaalde dag (art. 3:268 lid 3 BW, eerste volzin).

Procedure bij onderhandse verkoop (art. 548 lid 3 en 4 Rv)

De griffier stelt de belanghebbenden onverwijld van het verzoek op de hoogte en bericht hen dat zij desgewenst door de voorzieningenrechter worden gehoord (art. 548 lid 3 Rv).

Door het verzoek vervalt de openbare verkoop (art. 548 lid 4 Rv, eerste volzin). Wordt het verzoek afgewezen, dan zal de rechter bepalen wanneer de openbare verkoop alsnog zal plaatsvinden (art. 548 lid 4 Rv, tweede volzin).

De voorzieningenrechter kan de verzoeker in de kosten van de bekendmaking veroordelen, los van de mogelijkeid van schadevergoeding (art. 548 lid 4 Rv, vierde volzin).

Als de hypotheekgever of de hypotheekhouder, beslaglegger of beperkt gerechtigde, die bij een hogere opbrengst van het goed belang heeft, voor de afloop van de behandeling van het verzoek aan de voorzieningenrechter een gunstiger aanbod voorlegt, kan de voorzieningenrechter bepalen dat de verkoop overeenkomstig dit aanbod zal geschieden (art. 3:268 lid 2 BW, tweede zin).

  • Rb. Utrecht (vzr.) 30-06-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BU4931
    De voorzieningenrechter verleent geen verlof als moet worden aangenomen dat een veiling méér zal opbrengen dan de voorgestelde onderhandse verkoop of als er voor het einde van de behandeling van het verzoek een ‘beter bod’ wordt gedaan. Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand worden uitgesloten dat bij een openbare veiling een hogere opbrengst kan worden behaald.
Rechtsmiddelenverbod (art. 3:268 lid 3 BW)

Er geldt een rechtsmiddelenverbod: tegen de beschikking van de voorzieningenrechter is geen hogere voorziening toegelaten (art. 3:268 lid 3 BW, tweede volzin). Daarop geldt echter een uitzondering:

  • HR 17-06-1994, NJ 1995, 367 (Rabobank/Sporting Connection)
    Hoger beroep tegen beschikkingen ex art. 3:268 lid 2 of 3:251 lid 1 BW is ontvankelijk indien en voor zover erover wordt geklaagd dat (a) de rechter buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, dat (b) artikel ten onrechte heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, of dat (c) de rechter bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
Overige rechtspraak
  • Hof Leeuwarden 11-01-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1189
    Hypotheekhouder SNS probeert op alternatieve wijze de opbrengst van een onroerende zaak te realiseren: de eigenaar verkoopt de onroerende zaak, met machtiging van SNS om namens hem te handelen en waarbij SNS afstand doet van haar hypotheekrecht (en de ontvanger zijn beslag opheft), zij het onder voorwaarde dat de beslagleggers hun beslagen prijsgeven en de verkoopopbrengst aan SNS (en de ontvangert) laten toekomen. De beslagleggers willen niet meewerken. Er is onvoldoende aannemelijk geworden dat de beslagleggers hun recht misbruiken.