Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Verpande zaken bevinden zich op de bodem van de failliet, ondanks huurovereenkomst.

Feiten

Het sluiten van een huurovereenkomst, waardoor niet langer sprake was van bodem van de pandgever, moet volgens de curator als onverplicht worden beschouwd.

De pandhouder beroept zich op een artikel uit de algemene bepalingen van verpanding van deze kredietgever waaruit volgt dat de pandgever verplicht is de voorraden en inventaris over te brengen in de macht van de pandhouder op een door de bank te bepalen plaats. De pandhouder stelt dat het bedrijfspand van de pandgever is bepaald als plaats van de invuistpandneming.

Kantonrechter

De kantonrechter stelt vast dat partijen het eens waren dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting tot het aangaan van een huurovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt vervolgens dat uit het door de pandhouder aangehaalde artikel evenmin een verplichting tot het aangaan van rechtshandelingen is af te leiden. De bepaling ziet naar het oordeel van de kantonrechter slechts op feitelijke handelingen die de pandgever moet verrichten of dulden om de pandhouder in de gelegenheid te stellen de aan haar verpande zaken in een vuistpand om te zetten.

De kantonrechter oordeelt dat er geen verplichting bestaat, zonder dat de pandhouder bij het aangaan van de verpanding is overeengekomen dat er een verplichting bestaat, om de juridische status van 'de plaats' waar de zaken zich bevinden te wijzigen. Ook uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit geen verplichting voort mee te werken aan het verhuren van de bedrijfsruimte.

Omtrent de benadeling van schuldeisers overweegt de kantonrechter dat, als de gewraakte huurovereenkomst wordt weggedacht, de zaken zich op het moment van faillietverklaring op de bodem van de belastingschuldige bevonden.

Gerelateerde artikelen