Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Onjuiste toepassing maatstaf ex art. 94a Sv.

In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het gaat om een op de voet van art. 94a Sv onder de klaagster gelegd beslag op het in de bestreden beschikking genoemde vermogensrecht.

Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen zo een beslag dient de rechter te onderzoeken:

  1. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en
  2. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. (vgl. HR 28-09-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).

Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaf heeft aangelegd. Daarom is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.

De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 07-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:38).

Indien de rechtbank met haar overweging dat zij ’gelet op alle omstandigheden van oordeel [is] dat de persoonlijke belangen van klaagster prevaleren boven het strafvorderlijk belang’, het oog erop heeft dat de voortzetting van het beslag niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft zij dat oordeel niet ontoereikend gemotiveerd.