Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk wanneer het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen (art. 552a lid 3 Sv). Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaar na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking is geschied.

  • HR 16-03-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0637
    De rechtbank Amsterdam heeft in een verkort vonnis in de strafzaak tegen klager beslist tot onttrekking aan het verkeer en teruggave aan hem van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze beslissingen omtrent het beslag in de strafzaak betekenen dat de klager, die teruggave heeft verzocht van de voorwerpen ten aanzien waarvan in voormeld vonnis is beslist, geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de rechtbank, waarin zijn beklag ongegrond is verklaard. In de bestreden beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door die beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op de bestaande klaagschriften geen (andersluidende) beslissing meer volgen. De klager dient daarom in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
  • HR 09-02-2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7062
    Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a lid 3 Sv is geen sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a lid 4 Sv zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking moet zijn ingediend (vgl. HR 15-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406) (zie hiervoor). Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat, gelet op de sepotbeslissing, sprake is van een vervolgde zaak die tot een einde is gekomen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
  • HR 07-07-2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0537
    Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a lid 3 Sv is geen sprake als een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a lid 4 Sv. In een geval als het onderhavige moet een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming zijn ingediend (vgl. HR 15-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406) (zie hiervoor). Het oordeel van de rechtbank geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
  • HR 17-03-2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0508
    Klager dient, na indiening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag met last tot teruggave overeenkomstig art. 119 lid 2 Sv van een aantal voorwerpen aan hem, niet-ontvankelijk te worden verklaard als die voorwerpen al zijn vernietigd.
  • HR 15-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406
    Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a lid 3 Sv is geen sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a lid 4 Sv zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan moet zijn ingediend. Het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de sepotbeslissing, sprake is van een vervolgde zaak die tot een einde is gekomen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank heeft de klager dus niet-ontvankelijk verklaard op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
  • HR 24-08-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1482
    De rechtbank heeft miskend dat een ingevolge art. 552a lid 2 Sv ingediend klaagschrift niet-ontvankelijk is wanneer het wordt ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.

De griffier van het gerecht dat tot afdoening bevoegd is, zendt aan degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen, indien hij noch de klager is, noch afstand van het voorwerp heeft gedaan, en zijn adres bekend is, onverwijld een afschrift van het klaagschrift en deelt hem mee dat hij zijnerzijds een klaagschrift kan indienen.

Op last van de voorzitter van het gerecht stelt de griffier tevens andere belanghebbenden van het klaagschrift in kennis, hun de gelegenheid biedende hetzij zelf binnen een in de kennisgeving te vermelden termijn een klaagschrift in te dienen, betrekking hebbend op hetzelfde voorwerp of dezelfde gegevens, hetzij tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord.

In het laatste geval geldt de kennisgeving als oproeping (art. 552a lid 5 Sv).

De afgifte van een inbeslaggenomen voorwerp kan alleen aan de klager. Een beklag ex art. 552a Sv moet schriftelijk worden gedaan. Dit kan door middel van een klaagschrift.

De wet kent niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die het klaagschrift heeft ingediend.

  • HR 15-12-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9900
    Klager heeft in het klaagschrift aangevoerd dat de auto op grond van art. 116 lid 1 Sv aan hem moet worden teruggegeven nu hij geen verklaring ex art. 116 lid 2 Sv heeft afgelegd en hij zich tijdig tegen het voornemen van het openbaar ministerie heeft verzet. Nu de wet niet de mogelijkheid kent van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift tot teruggave heeft ingediend kon de Rechtbank niet een last tot teruggave aan [A] BV geven (vgl. HR 19-06-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0482).
  • HR 19-06-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0514
    Als degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen zich op de voet van art. 116 lid 3 (oud) Sv heeft beklaagd over het voornemen van het openbaar ministerie dat voorwerp te doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en op dat klaagschrift wordt beslist dat het beklag ongegrond is, kan de officier van justitie uitvoering geven aan bedoeld voornemen zodra die beschikking onherroepelijk is. De beschikking op dat klaagschrift kan niet de last inhouden dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan rechthebbende (vgl. HR 26-11-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6595).
  • HR 19-06-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0482
    De beklagprocedure volgens het vierde boek, Titel IX Sv kent, in tegenstelling tot hetgeen in HR LJN ZC9727 onder de toenmalige wetgeving is aangenomen, geen mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift tot teruggave heeft ingediend (HR 26-11-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6595). De rechtbank had dus, naast de ongegrondverklaring, geen last tot teruggave aan de ander dan klager mogen geven.
  • HR 26-11-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6595
    De wet kent niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift tot teruggave heeft ingediend. In het geval degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen zich heeft beklaagd over het voornemen van het openbaar ministerie dat voorwerp te doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en op dat klaagschrift wordt beslist dat het beklag ongegrond is, kan de officier van justitie uitvoering geven aan bedoeld voornemen zodra die beschikking onherroepelijk is. De beschikking op dat klaagschrift kan niet de last inhouden dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan de rechthebbende.

Ook kent de wet niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast:

  • HR 07-09-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1533
    Klager trekt in raadkamer het verzoek ex art. 552a Sv tot teruggave van een inbeslaggenomen BMW aan hem in en verzocht teruggave daarvan aan diens broer. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek tot teruggave mondeling wordt gedaan en evenmin dat op verzoek van een belanghebbende teruggave aan een ander wordt gelast (HR 02-04-1991, NJ 1991, 633). De rechtbank had de klager dus niet-ontvankelijk moeten verklaren (vgl. HR NJ 2002, 366).
  • HR 25-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2644
    Aan het door klager ingediende klaagschrift lag de stelling ten grondslag dat hij als rechthebbende moet worden aangemerkt van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag. Blijkens de bestreden beschikking heeft klager bij de behandeling in openbare raadkamer van dat klaagschrift deze stelling verlaten en aangevoerd dat een ander als rechthebbende moet worden aangemerkt. Het verzoek van klager tot teruggave aan hem van dat geld had als ingetrokken moeten worden beschouwd, terwijl de wet niet de mogelijkheid kent dat een verzoek mondeling wordt gedaan en evenmin dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast (vgl. HR 02-04-1991, NJ 1991, 633). De rechtbank had klager dus niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten verklaren.
  • HR 02-04-1991, NJ 1991, 633
    Klager verzoekt geen teruggave aan hemzelf van de in beslag genomen auto, maar aan iemand in Belgrado. Art. 552a lid 1 Sv sluit dat niet uit, maar het is onwaarschijnlijk dat de wetgever ook die mogelijkheid heeft willen openen. Immers niets verhindert de persoon in Belgrado zelf een klaagschrift met een verzoek om teruggave in te dienen indien hij belanghebbende is. En als hij dat niet is, gaat het niet aan dat de rechter hem de auto zou toewijzen. Advocaat-generaal Fokkens meent dan ook dat de klager in zijn verzoek het beslag op te heffen en de auto ‘terug’ te geven aan de persoon in Belgrado, niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Want de wet kent die mogelijkheid niet. De Hoge Raad volgt dat advies. Op verzoek van een belanghebbende kan niet de teruggave van een in beslag genomen voorwerp aan een ander dan de klager worden gelast. Wie teruggave wil moet zelf klagen.

Opmerking verdient daarbij dat de rechter die dient te beslissen op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, strekkende tot teruggave van op de voet van art. 94 of art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerpen, niet de bevoegdheid heeft ten behoeve van de rechthebbende de bewaring te gelasten van die voorwerpen, omdat een met art. 116 Sv of art. 353 Sv vergelijkbare regeling ontbreekt.