Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Ook als er bij de toepassing van art. 700 lid 3 Rv essentiële vormen zijn verzuimd, kan het in die bepaling vermelde rechtsmiddelenverbod niet worden doorbroken.

Het verlof van de voorzieningenrechter valt in drie onderdelen uiteen; er wordt verlof verleend tot beslag, de vordering met rente en kosten wordt begroot en de termijn voor het aanhangig maken van de eis in de hoofdzaak wordt bepaald, voor zover de hoofdzaak nog niet aanhangig is gemaakt.

Van deze onderdelen is de termijnbepaling, met inbegrip van een eventuele verlenging daarvan, nimmer vatbaar voor hoger beroep. Het verlof ten aanzien van ieder onderdeel wordt door de voorzieningenrechter gegeven na summier onderzoek.

Het summiere karakter van dat onderzoek bestaat hieruit dat de voorzieningenrechter in de regel op de mededelingen van de verzoeker en op de door deze overhandigde stukken mag afgaan. De voorzieningenrechter is dan ook, behalve in het geval van art. 720 Rv, niet gehouden de schuldenaar voor de verlofverlening te horen. Dat het verlof op grond van summier onderzoek wordt verleend is bepalend voor het karakter van het verleende verlof. Het verlof van de voorzieningenrechter betekent niet dat de voorzieningenrechter het beslagvoornemen goedkeurt of ermee instemt of dat hij de beslaglegger tot het leggen van beslag machtigt. De verlofverlening is niet meer dan een verklaring van geen bezwaar. Het is de beslaglegger op wie het risico rust van de door het verlof mogelijk gemaakte maatregelen en die zich van zijn aansprakelijkheid daarvoor niet kan bevrijden door zich te beroepen op het door de voorzieningenrechter verleende verlof.

Het beginsel van hoor en wederhoor beoogt te waarborgen dat aan procespartijen het recht toekomt om in gelijke mate door de rechter te worden gehoord, zich op feiten en rechten te kunnen beroepen en om in gelijke mate bewijs te kunnen leveren alvorens de rechter een beslissing neemt.

Het vorenstaande brengt met zich dat het (onder het stellen van een termijn voor het aanhangig maken van de hoofdzaak) verlenen van verlof tot het leggen van beslag van de voorzieningenrechter niet betekent dat de rechter een beslissing neemt ten aanzien van een rechtsvordering, zodat degene die het beslag aangaat zonder meer op het verzoek zou moeten worden gehoord of het recht zou moeten hebben om zich tegen het verzochte te kunnen verweren alvorens de voorzieningenrechter het verlof verleent.

Voorts overweegt het hof dat de verlenging van de initiële termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak in rechte dient te worden ingediend niet het vaststellen van een burgerlijk recht of plicht als bedoeld in art. 6 EVRM betreft, zodat een beroep op deze verdragsbepaling door appellanten juridische grondslag mist.

Tenslotte neemt het hof in overweging dat de geuite bezwaren tegen het summiere karakter van het onderzoek van de voorzieningenrechter, waaronder begrepen het bezwaar dat het verzoek door de voorzieningenrechter wordt toegewezen zonder de schuldenaar en/of de belanghebbende op het verzoek te worden gehoord, voldoende wordt ondervangen doordat ingevolge het bepaalde in art. 705 Rv de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, op vordering van elke belanghebbende het beslag kan opheffen. Indien opheffing van het beslag wordt gevorderd kan in samenhang daarmee ook een verkorting van de (verlengde) termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld worden gevorderd.

In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aard van de beslissing -de verlenging van de initiële termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak in rechte dient te worden ingesteld- meebrengt dat de vraag of ondanks het in art. 700 lid 3 derde volzin neergelegde rechtsmiddelenverbod, tegen die beslissing hogere voorziening moet worden toegelaten voor het geval deze bepaling met verzuim van essentiële vormen is toegepast, ontkennend moet worden beantwoord.

Gerelateerde artikelen