Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Verbreking samenwoning. Vordering tot verdeling van vermogen. Geen (beperkte) gemeenschap van goederen tussen partijen overeengekomen.

Feiten

Man en vrouw hebben een groot aantal jaren een relatie gehad en hebben daarvan een aantal jaren samengewoond. Zij zijn geen geregistreerd partners en hebben evenmin een samenlevingscontract. Zij hadden een gezamenlijke effectenrekening.

Nadat de relatie is verbroken geeft de vrouw opdracht tot het sluiten van de rekening en tot het overzetten van de aandelen en liquiditeiten naar een eigen rekening. De man vordert de helft daarvan. Hij stelt dat het vermogen gemeenschappelijk is omdat het door gezamenlijke inspanning is ontstaan. De vrouw stelt dat het vermogen haar persoonlijk toebehoort.

Rechtbank

De rechtbank veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag uit overbedeling. De vrouw gaat in beroep bij het hof.

Hof

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank. Het hof overweegt dat de man en vrouw niet een (al dan niet beperkte) gemeenschap van goederen zijn overeengekomen. Vervolgens stelt het hof vast dat het grootste deel van het vermogen afkomstig is uit de verkoop van panden en een restaurant die eigendom van de vrouw waren. Aldus behoort het vermogen tot het eigendom van de vrouw. Dat de effectenrekening en de effectenportefeuille mede op naam van de man stonden, maakt geen verschil. Deze omstandigheid is immers niet maatgevend voor het antwoord op de vraag of het saldo van de effectenrekening c.q. de waarde van de effectenportefeuille al dan niet gemeenschappelijk is.

De man gaat in cassatie.

Hoge Raad

Het cassatiemiddel gaat ervan uit dat het saldo van de effectenrekening en de waarde van de effectenportefeuille in een - al dan niet stilzwijgend tot stand gekomen - contractuele gemeenschap vielen, waarin ieder der partijen deelgerechtigd was. Het bepaalde in art. 3:166 lid 2 BW brengt vervolgens mee, aldus het middel, dat de aandelen van de man en de vrouw als deelgenoten in een gemeenschap gelijk zijn, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Nu van dit laatste niet is gebleken, is de beslissing van het hof om de vordering van de man af te wijzen, volgens het middel onjuist, althans onbegrijpelijk. Aldus miskent het middel dat het hof heeft vastgesteld dat een (al dan niet beperkte) gemeenschap van goederen door de man en de vrouw niet is overeengekomen. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Gerelateerde artikelen