Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Aflossing van schulden door curator in faillissement met als gevolg verval van fiduciair eigendom en het niet meer kleven van bodembeslag.

Feiten

Sigmacon heeft, in het kader van een bedrijfskrediet, de fiduciaire eigendom van bedrijfsactiva aan Amro en NIB overgedragen. In februari 1982 wordt aan Sigmacon en gelieerde vennootschappen voorlopig surseance van betaling verleend. Mr. Gerritse is bewindvoerder. Een gewenste doorstart kan niet worden gerealiseerd. Vervolgens wordt het faillissement uitgesproken. Mr. Gerritse is curator. Eén dag voor het faillissement legt de ontvanger, vanwege een belastingvordering, executoriaal beslag op de bedrijfsactiva. Om het beslag van de bedrijfsactiva af te krijgen, lost de curator, met een boedelkrediet van een andere bank (Van Lanschot), de schulden aan Amro en NIB af. Hij verkoopt vervolgens de machines aan een vennootschap zonder activiteiten, Linden Manufactoring BV. Linden verkrijgt een nieuwe financiering bij Amro en NIB en betaalt daarmee de curator. Zodoende kan alsnog een doorstart worden gerealiseerd.

Rechtsvraag

De curator stelt zich op het standpunt dat, door de aflossing van de vorderingen van Amro en NIB, de zekerheidseigendom van de bedrijfsactiva is vervallen en de boedel weer eigenaar is, zodat het gelegde bodembeslag niet meer kleeft. De ontvanger kan zich met deze gang van zaken niet verenigen.

Hof

Het hof stelt de ontvanger in het gelijk. Het misbruik dat de toenmalige Invorderingswet beoogt te voorkomen, zou niet effectief worden tegengegaan, indien de betaling door de curator aan Amro en NIB aan de ontvanger zou kunnen worden tegengeworpen, zodat het bodembeslag niet meer zou kleven. Verder gaat het hof ervan uit dat het doel van de overeenkomst tot verkoop van de bedrijfsactiva alleen het frustreren van het bodembeslag was. 

Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Hij overweegt dat de curator bevoegd is de vorderingen van de zekerheidseigenaar te voldoen. Onder verwijzing naar HR 03-10-1980, NJ 1981, 60 heeft de voldoening in de regel tot gevolg, dat

  1. het recht van de fiduciaire eigenaar vervalt,
  2. de tot zekerheid overgedragen goederen wederom eigendom van de schuldenaar worden en
  3. het bodembeslag alsnog ingevolge art. 33 lid 2 Fw vervalt, zodat de goederen alsnog door de curator kunnen worden geëxecuteerd en de fiscus moet bijdragen in de algemene faillissementskosten (vgl. ook HR 10-04-1987, NJ 1987, 829 en HR 28-10-1988, NJ 1989, 450).

Aan deze rechtspraak ligt ten grondslag dat het bodemrecht niet tot doel heeft hem, bij faillissement van de belastingschuldige, de positie te verschaffen van een schuldeiser die buiten het faillissement staat, in die zin dat hij het recht heeft om steeds zelf goederen te gelde te maken en aldus buiten de omslag van de algemene faillissementskosten te blijven.

Die rechtspraak (waaronder ook HR 09-01-1981, NJ 1981, 656 en HR 13-01-1989, NJ 1990) gaat er ook vanuit dat het bodemrecht wel tot doel heeft te waarborgen dat de ontvanger zich op de inbeslaggenomen goederen overeenkomstig zijn rang kan verhalen alsof zij aan de belastingschuldige toebehoorden. Indien de fiscus in de uitoefening van dit verhaalsrecht wordt benadeeld door handelingen van de (zekerheids)eigenaar van die goederen, kan de ontvanger tegen die handelingen van de (zekerheids)eigenaar opkomen. Dat geldt ook voor het geval het gaat om handelingen verricht met of jegens de curator in het faillissement van de belastingschuldige (zie HR 28-10-1988, NJ 1989, 450).

In de gevallen waarop die rechtspraak betrekking heeft, werd de ontvanger, doordat de bodemzaken wederom eigendom werden van de belastingschuldige en het bodembeslag verviel, in zijn verhaalsrecht niet benadeeld: hij deelde immers, overeenkomstig zijn rang, mee in de opbrengst van die goederen. Dat kan anders zijn, bijvoorbeeld wanneer, zoals in dit geval, de curator de opbrengst van de bodemzaken geheel of grotendeels gebruikt om een tijdelijk boedelcrediet af te lossen. Indien en voor zover een dergelijke gang van zaken inderdaad ertoe leidt dat de ontvanger wordt benadeeld in het verhaalsrecht, hij de nietigheid van de desbetreffende rechtshandeling kan inroepen, dan wel schadevergoeding uit onrechtmatige daad kan vorderen.