Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Executoriaal derdenbeslag onder de werkgever. Toekomstig loon valt onder het beslag.

Toekomstige vorderingen zijn voor beslag vatbaar als zij hun onmiddellijke grondslag vinden in een ten tijde van de beslaglegging reeds bestaande rechtsverhouding.

Als tijdens het leggen van loonbeslag tussen de geëxecuteerde en de derdebeslagene een arbeidsovereenkomst bestaat die daarna blijft doorlopen, vallen onder het beslag ook de daarna vervallen termijnen.

Ten aanzien van HR 07-06-1929, NJ 1929, 1285 (Postgiro-arrest) overweegt de Hoge Raad dat zodanige grondslag niet reeds ligt in een bij het beslag tussen de derdebeslagene en de beslagdebiteur bestaande rechtsverhouding die voor de derdebeslagene de verplichting meebrengt om gelden of goederen die hij daarna ingevolge andere rechtshandelingen ten behoeve va de beslagdebiteur onder zich krijgt, aan deze af te dragen.

De Hoge Raad overweegt letterlijk:

“(…) dat, in verband met de strekking der wetsbepalingen die het beslag regelen, mag worden aangenomen, dat een vordering bij het leggen van het beslag in den zin van evenvermeld wetsartikel bestaat, indien zij haar on-middellijken grondslag vindt in een rechtsverhouding, waarin degene, te wiens laste het beslag gelegd wordt, dan reeds staat tot hem, onder wien het gelegd wordt;

dat zoodanige grondslag niet reeds ligt in een bij het beslag tusschen hen bestaande rechtsverhouding, die voor den derden beslagene de verplichting medebrengt om gelden of goederen, die hij daarna ingevolge andere rechtshandelingen ten behoeve van den geëxecuteerde onder zich krijgt, aan deze af te dragen, op hoedanig geval betrekking had het arrest van den Hoogen Raad van 7 Juni 1929, waarop in dit geding beroep is gedaan;

dat echter in het onderhavig geval tusschen den geëxecuteerde A en den derde beslagene B bij het leggen van het beslag een arbeidsovereenkomst bestond, die ook daarna is blijven doorloopen;

dat deze arbeidsovereenkomst den recht-streekschen grondslag uitmaakt ook van de verplichting tot uitbetaling van de na het leggen van het beslag vervallende loontermijnen, al was bij het leggen van het beslag de verschuldigdheid van die termijnen in zoover nog onzeker, dat zij tegelijk met de beëindiging der arbeidsovereenkomst kan ophouden te bestaan of ook zou kunnen vervallen bij het niet vervullen van tegenprestaties, waartoe Van Diggelen zich bij die zelfde overeenkomst tegenover Schermer had verbonden;

dat derhalve terecht bij het middel wordt aangevoerd, dat die termijnen vallen onder het beslag 
(…)”

Opmerking

Zie in dit verband ook HR 07-06-1929, NJ 1929, 1285 (Postgiro-arrest).

Gerelateerde artikelen