Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Beklag over beslag ex art. 94a Sv. Toetsingsmaatstaven.

Feiten

Er ligt een civielrechtelijk en een strafvorderlijk derdenbeslag ex art. 94a Sv op een banktegoed. Klagers vorderen opheffing van het strafvorderlijk derdenbeslag.

Rechtbank

Nu de voorzieningenrechter verlof heeft verleend voor een civielrechtelijk conservatoir derdenbeslag op gelden de onder andere betrokkene onder zich heeft, hebben klagers volgens de rechtbank geen materieel belang bij een opheffing van het strafrechtelijk gelegde conservatoire derdenbeslag op de bankrekening. De strafrechter is immers niet bevoegd om het civielrechtelijk beslag gedeeltelijk op te heffen, zodat een gedeeltelijk opheffing van het strafrechtelijk conservatoire derdenbeslag niet tot het voor klagers gewenste resultaat zal leiden.

Hoge Raad

De rechtbank had aan de hand van de voor art. 94a Sv toe te passen toetsingsmaatstaven dienen te beoordelen of het strafvorderlijk beslag al dan niet gehandhaafd moet blijven en de klaagschriften dus wel of niet gegrond zijn. Met haar oordeel dat klagers, gelet op het civielrechtelijk beslag op het banktegoed, geen materieel belang hebben bij een opheffing van het strafrechtelijk beslag op dit banktegoed, heeft de rechtbank art. 552a lid 7 Sv miskend dat bepaalt dat, als de rechtbank het beklag gegrond acht, zij de daarmee overeenkomende last moet geven en niet mag volstaan met enkel opheffing van het beslag, hetzij eraan voorbij gezien dat aan het geven van een last tot teruggave niet in de weg staat dat aan die last niet kan worden voldaan. De wet voorziet er zelf in dat een civielrechtelijk beslag gelegd op een voorwerp niet wordt ondermijnd door de beslissing van de strafrechter tot opheffing van een strafvorderlijk beslag gelegd op dat voorwerp en een last tot teruggave daarvan aan de beslagene. Art. 119 lid 4 Sv bepaalt immers dat de bewaarder - en als zodanig geldt degene onder wie het strafvorderlijk derdenbeslag is gelegd - het voorwerp niet terug zal geven zolang er een civielrechtelijk derdenbeslag op rust, tenzij degene door wie de last tot teruggave is gegeven, uitdrukkelijk anders bepaalt.

Geeft de rechtbank een last tot teruggave aan de beslagene, dan is deze ingevolge art. 119 lid 1 Sv tot de bewaarder gericht.Art. 119 lid 4 Sv bevat een aanwijzing aan de bewaarder omtrent hetgeen hij moet doen in geval van een beslag als bedoeld in dit artikel op het terug te geven voorwerp. Tenzij de rechtbank in geval van gegrondbevinding van de klaagschriften van de klagers uitdrukkelijk anders heeft bepaald, zal een door haar gegeven last tot teruggave/vrijgave van het banktegoed door de bank, die als derdebeslagene als bewaarder in de zin van art. 119 Sv optreedt, met inachtneming van art. 119 lid 4 Sv moeten worden geëffectueerd.

Heeft de rechtbank niet bedoeld zij geen last tot teruggave kan geven, maar tot uitdrukking willen brengen dat de klagers in feite geen baat zullen hebben bij een door haar gegeven last tot teruggave omdat het civielrechtelijk beslag daaraan in de weg staat, dan ziet zij eraan voorbij dat aan het geven van een last tot teruggave niet in de weg staat dat aan die last niet kan worden voldaan.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank.