Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Het beslag op roerende zaken heeft, volgens art. 453a lid 1 Rvblokkerende werking.

  • Aangenomen mag worden dat het beslag na ondertekening van het exploot en na het laten van afschrift daarvan (betekening) tot stand komt en blokkerende werking krijgt; dit laatste ondanks het feit dat het artikel in tegenstelling tot art. 474c lid 3 Rv (beslag op aandelen e.d.) en art. 475 lid 2 Rv (derdenbeslag) geen betekening voorschrijft. Daarentegen lijkt art. 443 lid 1 Rv, laatste zin een maximumtermijn van drie dagen voor de betekening te stellen.
Derdenbescherming (art. 453a lid 2 Rv)

De blokkerende werking bij een beslag op roerende zaken is zwakker dan bij een beslag op registergoederen en vorderingen. De verkrijger van een roerende zaak wordt, ook al ligt er beslag op de roerende zaak, volgens art. 453a lid 2 Rv beschermd als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. De verkrijger heeft de zaak zelf in handen gekregen en hij was toen te goeder trouw: hij wist niet of behoorde niet te weten dat op de zaak een beslag rustte.
  2. De verkrijging heeft anders dan om niet plaatsgevonden. De verkrijger moet dus hebben betaald of een andere prestatie hebben geleverd (nadeelvereiste).

De derdenbescherming ex art. 453a lid 2 Rv is nodig, omdat de algemene regels van derdenbescherming bij roerende zaken (art. 3:86 BW) niet van toepassing zijn. De beslagene is immers niet beschikkingsonbevoegd.

Bewaring (artt. 446 em 709 lid 1 Rv)

Door de zwakke blokkerende werking van het beslag op roerende zaken kan de deurwaarder de in executoriaal beslag genomen zaak in bewaring nemen (art. 446 Rv). Bij conservatoir beslag moet de beslaglegger hiervoor toestemming van de voorzieningenrechter vragen (art. 709 lid 1 Rv).

Conservatoir beslag (art. 712 Rv)

Volgens de schakelbepaling van art. 712 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag op roerende zaken.

Rechtspraak
  • HR 20-02-2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7729 (Ontvanger/De Jong q.q.)
    Indien de derde-verkrijger van roerende zaken in staat van faillissement wordt verklaard en de beslagen zaak daarmee in de boedel van dat faillissement valt, heeft het bepaalde in art. 33 lid 2 Fw tot gevolg dat de beslaglegger die zaak niet meer met een beroep op art. 453a lid 1 Rv zelf kan uitwinnen alsof er geen faillissement was. Zijn uit deze bepaling voortvloeiende verhaalsbevoegdheid is weliswaar niet tenietgegaan, maar kan nog slechts door de curator worden uitgeoefend.
  • HR 08-12-1922, NJ 1923, 152 (Koot/Takken q.q.)
    Blokkerende werking van het beslag.