Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Maak vrijblijvend kennis met de nieuwsbrief van beslagrecht.nl en blijf op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van beslagrecht en verwante onderwerpen.

Zend een e-mail aan Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. met uw adresgegevens.

 

Beslagrecht.nl beschikt over een lijst van gekwalificeerde advocaten op het gebied van beslagrecht en verwante onderwerpen.

U kunt hierover contact opnemen via telefoonnummer 033 4602302

Mailen kan ook: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Spigt Advocatuur
Arnhemseweg 6
3817 CH Amersfoort


Vragen over het beslagrecht kunnen worden gesteld via:

  • telefoon 033 4602302
  • e-mail: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.l
Gronden

Het leggen van beslag heeft altijd een grond. Die ligt in de regel buiten het beslagrecht. Voorbeelden zijn:

Einde beslag bij tenietgaan vordering

Het beslag heeft geen zelfstandig karakter. Gaat de vorderig teniet waarvan het beslag afhankelijk is, dan gaat daarmee ook het beslag teniet. Het vervalt van rechtswege door het tenietgaan van de vordering. Zo is een verhaalsbeslag afhankelijk van de vordering tot verhaal waarvan het beslag dient. Het tenietgaan van de vordering betekent het einde van het beslag.

  • Dit laatste neemt niet weg dat er in de regel nog een handeling nodig is om het beslag feitelijk op te heffen. Bij een derdenbeslag zal de beslaglegger de derdebeslage moeten laten weten dat het beslag is vervallen. Bij een registergoed zal de beslaglegger het beslag in de openbare registers moeten doorhalen (vgl. art. 513a Rv)

 

Als een schuldeiser een toekomstige of nog niet opeisbare vordering op een wederpartij heeft, kan alleen in bijzondere omstandigheden verlof voor conservatoir beslag worden verleend. Van belang is, aan de ene kant, hoe hoe zeker de vordering is en, aan de andere kant, hoe aannemelijk het is dat de wederpartij niet aan die vordering zal voldoen.

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Een executoriaal verhaalsbeslag op een roerende zaak kan alleen worden gelegd voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is (art. 441 lid 1 Rv).

Wanneer de vordering niet is vereffend, worden na het beslag alle verdere vervolgingen gestaakt, totdat de vereffening is geschied (art. 441 lid 2 Rv).

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 712 Rv geldt art. 441 lid 1 Rv wel en art. 441 lid 2 Rv niet bij conservatoir beslag op roerende zaken.

Parlementaire geschiedenis

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat conservatoir beslag onder omstandigheden mogelijk is voor vorderingen die nog niet opeisbaar zijn. Daar wordt immers opgemerkt (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 108):

“Vervolgens heeft de Commissie het geval ter sprake gebracht van een nog niet opeisbare of voorwaardelijke vordering. In de memorie van toelichting op artikel 441 wordt erop gewezen dat ter zake van een zodanige vordering krachtens artikel 3.11.1 een veroordeling onder dezelfde tijdsbepaling of voorwaarde behoort te volgen, en dat in dit geval geen executoriaal beslag mogelijk is, vóórdat de vordering opeisbaar is geworden, respectievelijk de – opschortende – voorwaarde is vervuld. In een dergelijk geval is inderdaad wèl conservatoir beslag mogelijk, dat door het opeisbaar worden of de vervulling van de voorwaarde dan krachtens artikel 704 lid 1 van rechtswege in een executoriaal beslag overgaat. Anders dan de Commissie heeft verondersteld, is daarvoor geen procedure in de hoofdzaak meer nodig, noch het stellen van een daarop betrekking hebbende termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3, nu zich hier het geval voordoet dat de eis in de hoofdzaak reeds vóór het conservatoire beslag aanhangig was gemaakt en – in dit geval – zelfs uitgeprocedeerd. Bestaat de executoriale titel in een notariële akte en is derhalve van een aanhangige of reeds voltooide hoofdzaak geen sprake, dan kan de president die het verlof tot conservatoir beslag geeft en die meent dat geen stof voor een hoofdzaak meer is te verwachten en dat de opeisbaarheid van de vordering of de vervulling van de voorwaarde niet lang meer zal uitblijven, de termijn waarbinnen de hoofdzaak eventueel moet worden ingesteld, zo ruim bepalen dat verwacht mag worden dat het beslag intussen krachtens  artikel 704 lid 1 in zijn executoriale fase zal geraken. Te bedenken valt daarbij echter dat een executoriale titel die bestaat in een authentieke akte naar zijn aard de mogelijkheid van latere geschillen minder definitief afsnijdt dan een rechterlijke uitspraak, zodat de bevoegdheid van de president om krachtens artikel 700 lid 3 een termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak vast te stellen, voor deze gevallen behouden moet blijven.

In geval van een rechtelijke veroordeling tot periodiek te betalen bedragen als huur, loon en dergelijke zal, overeenkomstig het boven reeds opgemerkte, voor de nog niet opeisbare termijnen conservatoir beslag kunnen worden gelegd, dat zonder nadere procedure in een executoriaal beslag overgaat, naar gelang de termijnen opeisbaar worden. Het is dus niet nodig om telkens opnieuw beslag te leggen.”

Beslag (art. 504a lid 1 Rv)

Art. 504a lid 1 Rv bepaalt dat het beslag op een onroerende zaak slechts kan worden gelegd voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is.

Executoriale verkoop (art. 504a lid 2 Rv)

Art. 504a lid 2 Rv bepaalt dat, zolang de vordering niet is vereffend, niet tot executoriale verkoop kan worden overgegaan.

Het beslag op roerende zaken heeft, volgens art. 453a lid 1 Rvblokkerende werking.

  • Aangenomen mag worden dat het beslag na ondertekening van het exploot en na het laten van afschrift daarvan (betekening) tot stand komt en blokkerende werking krijgt; dit laatste ondanks het feit dat het artikel in tegenstelling tot art. 474c lid 3 Rv (beslag op aandelen e.d.) en art. 475 lid 2 Rv (derdenbeslag) geen betekening voorschrijft. Daarentegen lijkt art. 443 lid 1 Rv, laatste zin een maximumtermijn van drie dagen voor de betekening te stellen.
Derdenbescherming (art. 453a lid 2 Rv)

De blokkerende werking bij een beslag op roerende zaken is zwakker dan bij een beslag op registergoederen en vorderingen. De verkrijger van een roerende zaak wordt, ook al ligt er beslag op de roerende zaak, volgens art. 453a lid 2 Rv beschermd als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. De verkrijger heeft de zaak zelf in handen gekregen en hij was toen te goeder trouw: hij wist niet of behoorde niet te weten dat op de zaak een beslag rustte.
  2. De verkrijging heeft anders dan om niet plaatsgevonden. De verkrijger moet dus hebben betaald of een andere prestatie hebben geleverd (nadeelvereiste).

De derdenbescherming ex art. 453a lid 2 Rv is nodig, omdat de algemene regels van derdenbescherming bij roerende zaken (art. 3:86 BW) niet van toepassing zijn. De beslagene is immers niet beschikkingsonbevoegd.

Bewaring (artt. 446 em 709 lid 1 Rv)

Door de zwakke blokkerende werking van het beslag op roerende zaken kan de deurwaarder de in executoriaal beslag genomen zaak in bewaring nemen (art. 446 Rv). Bij conservatoir beslag moet de beslaglegger hiervoor toestemming van de voorzieningenrechter vragen (art. 709 lid 1 Rv).

Conservatoir beslag (art. 712 Rv)

Volgens de schakelbepaling van art. 712 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag op roerende zaken.

Rechtspraak
  • HR 20-02-2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7729 (Ontvanger/De Jong q.q.)
    Indien de derde-verkrijger van roerende zaken in staat van faillissement wordt verklaard en de beslagen zaak daarmee in de boedel van dat faillissement valt, heeft het bepaalde in art. 33 lid 2 Fw tot gevolg dat de beslaglegger die zaak niet meer met een beroep op art. 453a lid 1 Rv zelf kan uitwinnen alsof er geen faillissement was. Zijn uit deze bepaling voortvloeiende verhaalsbevoegdheid is weliswaar niet tenietgegaan, maar kan nog slechts door de curator worden uitgeoefend.
  • HR 08-12-1922, NJ 1923, 152 (Koot/Takken q.q.)
    Blokkerende werking van het beslag.

De blokkerende werking van een verhaalsbeslag op een onroerende zaak volgt uit art. 505 lid 2 Rv, eerste zin: nadat het beslag volgens art. 505 lid 1 Rv, eerste zin in de openbare registers is ingeschreven, kunnen de volgende latere handelingen niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen:

Uitzonderingen op de blokkerende werking (art. 505 lid 2 en 3 Rv)

Op de regel van de blokkerende werking gelden twee uitzonderingen:

1.
Art. 505 lid 2 Rv, tweede en laatste zin bepaalt dat de blokkerende werking niet geldt voor verhuur van woonruimte waarop de artt. 271 t/m 277 Boek 7 BW van toepassing zijn, tenzij:

  • de verhuring plaatsvond na de bekendmaking bedoeld in art. 516 Rv, of
  • de huurder wist dat de beslaglegger door de verhuring in zijn verhaalsmogelijkheden zou worden benadeeld.

2.
Art. 505 lid 3 Rv bepaalt dat, wanneer een leverings- of hpotheekakte vóór de inschrijving van het beslag is verleden, de beslaglegger de levering of de hypotheek moet dulden, mits de leverings- of hypotheekakte wordt ingeschreven op uiterlijk de eerste dag dat het kadaster na de dag van de inschrijving van het beslag open is. 

Art. 505 lid 3 Rv geldt niet bij:

Constitutieve vereisten voor verhaalsbeslag (artt. 504 en 505 Rv)

Voor de geldigheid van een beslag tot verhaal op een onroerende zaak - en dus voor de blokkerende werking - gelden drie constitutieve vereisten:

  1. het opmaken van het proces-verbaal van beslag (art. 504 lid 1 Rv)
  2. de inschrijving van het beslag in de openbare registers (art. 505 lid 1 Rv)
  3. de betekening van de inschrijving aan de beslagene (art. 505 lid 1 Rv
Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 726 lid 1 Rv geldt art. 505 Rv ook bij conservatoir verhaalsbeslag op een onroerende zaak.

Rechtspraak

De blokkerende werking van een verhaalsbeslag op een in Nederland teboekgesteld schip staat in art. 566 lid 2 Rv. Zodra het beslag in de openbare registers is ingeschreven kan een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring of vervrachting, totstandgekomen na de inschrijving van het proces-verbaal niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 728a lid 1 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag.

De blokkerende werking bij een beslag op een niet niet teboekgesteld schip volgt uit art. 567 Rv.

Het artikel bepaalt dat een inbeslagneming van een niet niet teboekstaand schip tot gevolg heeft dat een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring of vervrachting, totstandgekomen na de in art. 565 lid 3 Rv bedoelde betekening, niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen.

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 728a lid 1 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag.

De blokkerende werking van een beslag op een teboekstesteld luchtvaartuig staat in art. 584e Rv. Zodra het beslag in de openbare registers is ingeschreven kan een vervreemding, bezwaring of onderbewindstelling, die tot stand is gebracht na de inschrijving in de openbare registers, niet tegen de beslaglegger of de koper ter executie worden ingeroepen, wanneer deze totstandbrenging geschiedde door de geëxecuteerde, terwijl hij kennis droeg van het beslag.

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 729d lid 2 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag op een luchtvaartuig.

De blokkerende werking van een beslag op aandelen op naam in een NV of BV staat in art. 474e Rv.

Volgens dit artikel kunnen de in beslag genomen aandelen niet ten nadele van de beslaglegger worden vervreemd, bezwaard of onder bewind worden gesteld.

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 715 lid 1 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag op aandelen op naam.

De blokkerende werking van een beslag op een octroorecht staat in art. 68 lid 2 ROW 1995

Volgens dit artikel kan een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling of verlening van een licentie, totstandgekomen na de inschrijving van het proces-verbaal, niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.

Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling of verlening van een licentie, tot stand gekomen na de inschrijving van het proces-verbaal, kan tegen de beslaglegger niet worden ingeroepen (vgl. art. 68 lid 2 ZZW 2005).

De blokkerende werking van een derdenbeslag op vorderingen volgt uit art. 475h Rv. De blokkerende werking werkt op twee manieren:

Blokkering van beschikkingshandelingen (art. 475h lid 1 Rv)

Een vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling van een door het beslag getroffen vordering, tot stand gekomen nadat het beslag is gelegd, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen (art. 475h lid 1 Rv, eerste zin).

  • HR 10-04-1953, NJ 1953, 587 (Gemeente Ede/Ontvanger)
    Het arrest is een voorloper op art. 475h lid 1 Rv, eerste zin (blokkerende werking derdenbeslag). Beslag tast de beschikkingsbevoegdheid van degene aan wie de vordering toebehoort slechts in zoverre aan dat een beschikking over het in beslag genomen goed tegenover de beslaglegger geen werking heeft.
Blokkering van bevoegdheid te betalen (art. 475h lid 1 Rv)

Vanaf het tijdstip van beslag is de derdebeslagene verplicht om hetgeen hij van de beslagdebiteur onder zich heeft of aan hem verschuldigd is, onder zich te houden (art. 475h lid 1 Rv, tweede zin).

Derdenbeslag op zaken (art. 475h lid 2 Rv)

De blokkerende werking van een derdenbeslag op zaken volgt uit art. 475h lid 2 Rv. Het artikel bepaalt dat art. 453a Rv (het blokkeringsartikel bij roerende zaken) van overeenkomstige toepassing is.

De blokkerende werking van een beslag op een uitkering bij een sommenverzekering volgt uit art. 479kc lid 1 en lid 2 Rv.

Art. 479kc lid 1 Rv bepaalt dat aan degene die ten laste van de verzekeringnemer beslag onder de verzekeraar heeft gelegd, een rechtshandeling, na de beslaglegging door of met medewerking van de verzekeringnemer met betrekking tot de verzekering verricht, niet kan worden tegengeworpen.

Art. 479kc lid 2 Rv bepaalt dat aan degene die ten laste van de onherroepelijk aangewezen begunstigde beslag onder de verzekeraar heeft gelegd, een rechtshandeling, na de beslaglegging door of met medewerking van de begunstigde met betrekking tot de verzekering verricht, niet kan worden tegengeworpen.

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 724a lid 1 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir beslag.

Conservatoir beslag tot afgifte

Een conservatoir beslag tot afgifte van een roerende zaak heeft blokkerende werking op grond van art. 734 lid 1 jo 712 jo 453a lid 1 Rv.

Conservatoir beslag tot levering

Een conservatoir beslag tot levering van een onroerende zaak heeft blokkerende werking op grond van art. 734 lid 1 jo 726 lid 1 jo 505 lid 2 Rv.

Verhaal op alle goederen schuldenaar (art. 3:276 BW)

Een schuldeiser heeft een verhaalsrecht: hij kan zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt (art. 3:276 BW).

Beslag op alle goederen schuldenaar (art. 435 lid 1 Rv)

Art. 435 lid 1 Rv bepaalt dat het de schuldeiser vrijstaat om te gelijkertijd beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen. In beginsel gaat het bij de beslagomvang om de bestaande goederen van de schuldenaar op het tijdstip van het beslag.

  • Zo treft een beslag onder een bank alleen het saldo dat op het tijdstip van beslag op de rekening van de schuldenaar staat. Bedragen die daarna op de bankrekeningen worden ontvangen, vallen niet onder het beslag. Daarvoor is een nieuw beslag nodig.
Bredere werking verhaal en beslag

Op het beginsel dat alleen beslag kan worden gelegd op bestaande goederen van de schuldenaar zelf geldt een beperkt aantal uitzonderingen:

  • beslag kan worden gelegd op goederen van derden;
  • beslag kan worden gelegd op een toekomstige vordering;
  • een beslag op een goed omvat ook toekomstige vruchten. (Dit geldt alleen bij executoriaal beslag, niet bij conservatoir beslag.)
Van wilsverklaring afhankelijke vordering

De Hoge Raad heeft bepaald dat geen beslag kan worden gelegd op een vordering die afhankelijk van een wilsverklaring is.

  • HR 25-03-1988, NJ 1989, 200 (Staal Bankiers/Ambags q.q.)
    Een vordering die afhankelijk is van wilsverklaringen van de debiteur ontstaat pas door het afleggen van deze verklaringen. Er is geen sprake van een voorwaardelijke vordering. De vereiste wilsverklaringen - de verkiezing de maatschap voort te zetten en de uitoefening van het recht het maatschapsaandeel over te nemen - zijn pas na de faillietverklaring afgelegd. Dit betekent dat de vordering ten tijde van de faillietverklaring nog niet bestond.

De Hoge Raad heeft ook bepaald dat onder geldvorderingen op naam niet de kredietruimte valt, dat wil zeggen de toezegging van een bank dat tot een bepaalde limiet negatief in rekening-courant kan worden gestaan.

  • HR 29-10-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4504 (van den Berg/Van der Walle) (Kredietruimte)
    Het enkele bestaan van een kredietrelatie tussen bank en cliënt brengt niet mee dat de cliënt reeds op die grond een - vooralsnog voorwaardelijke - vordering heeft op de bank, ook al vindt de vordering die na afroep ontstaat haar onmiddellijke grondslag in de tussen bank en cliënt gesloten kredietovereenkomst (vgl. Staal Bankiers/Ambags q.q., zie hiervoor). Het wilsrecht van de cliënt dat ligt besloten in de bevoegdheid tot afroep is naar zijn aard niet vatbaar voor beslag en executie omdat dit recht niet kan worden overgedragen.

Sinds november 2009 maakt art. 19 lid 4 IW het voor de ontvanger wél mogelijk zich te verhalen op de kredietruimte.

Derdenbeslag onder een lasthebber

 

Uitgangspunt

Als uitgangspunt geldt dat, voor verhaal van een vordering op een schuldenaar, alleen beslag op de goederen van die schuldenaar beslag kan worden gelegd (vgl. art. 3:276 BW).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Baten (art. 455 lid 1 Rv)

Onder een verhaalsbeslag op een roerende zaak vallen nog niet verantwoorde en afgedragen baten die door die zaak zijn voortgebracht. Deze moeten aan de deurwaarder worden verantwoord en op zijn verzoek worden afgedragen tenzij rechten van derden op die baten bestaan (art. 455 lid 1 Rv).

Vordering (art. 455 lid 2 Rv)

Als de bate een vordering op een derde is, dan valt die vordering niet onder het beslag totdat het beslag aan de derde wordt betekend. Art. 475c Rv (inkomsten met beslagvrije voet), art. 476 Rv (schorsing executie) en art. 478 Rv (cumulatief derdenbeslag) zijn van overeenkomstige toepassing (art. 455 lid 2 Rv).

Als een onroerende zaak op het tijdstip van de beslaglegging is verhuurd of verpacht, vallen de aan de schuldenaar nog verschuldigde huur en pacht onder het beslag. Wél moet het ingeschreven beslag aan de huurder of pachter, met opgave van de plaats van betaling, worden betekend (vgl. art. 507 lid 3 Rv, eerste zin).

Rechten van derden

De beslaglegger moet rechten van derden eerbiedigen. Onder rechten van derden vallen bijvoorbeeld een cessie van, en een pandrecht op de huur- of pachttermijnen.

  • HR 25-01-1991, NJ 1992, 172 (Van Berkel/Tribosa)
    Een rechtshandeling die na beslaglegging wordt verricht door enerzijds de beslagdebiteur of zijn rechtsopvolger en anderzijds de derdebeslagene kan geen inbreuk maken op de rechten van de beslaglegger.
  • HR 15-03-1940, NJ 1940, 848 (De Boer/Haskerveenpolder)
    De koper van een verhuurde onroerende zaak heeft de huurverhouding te aanvaarden, zoals hij haar aantreft, met inachtneming van de beschikkingen die zijn voorganger heeft getroffen. De koper is dus aan de cessie gebonden.

Wel moet rekening worden gehouden met een beperking bij faillissement:

  • HR 30-01-1987, NJ 1987, 530 (WUH/Emmerig q.q.)
    Een cessie van een toekomstige vordering kan, als de cedent voor het ontstaan van die vordering failliet wordt verklaard, niet tegen de boedel worden ingeroepen wegens art. 23 Fw (nu art. 35 Fw).

Andersom: als op het moment van het leggen van een derdenbeslag op de beslagen vordering een beperkt recht rust, kan dit recht tegen de beslaglegger worden ingeroepen.

  • HR 14-02-1997, NJ 1999, 409 (Zunoca/Aruba)
    De in HR 10-01-1992, NJ 1992, 744 (Ontvanger/NMB Postbank) aanvaarde regel - een eerdere cessie van toekomstige vorderingen gaat boven een later beslag - geldt ook voor het recht van Aruba.
  • HR 10-01-1992, NJ 1992, 744 (Ontvanger/NMB Postbank) 
    Dit bijna een jaar na HR 25-01-1991, NJ 1992, 172 (Van Berkel/Tribosa) gewezen arrest vormt het spiegelbeeld daarvan: cessie gaat vóór derdenbeslag, mits de grondslag van de vordering berust op een ten tijde van de cessie bestaande rechtsverhouding.

Hetgeen aan de notaris wordt betaald, wordt gerekend tot de in art. 551 Rv bedoelde opbrengst van de zaak (vgl. art. 507 lid 3 Rv, tweede zin).

Artikelen die van toepassing zijn

Volgens art. 507 lid 3 Rv, derde zin zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:

Andere baten

Art. 507 lid 3 Rv is van overeenkomstige toepassing op hetgeen aan de geëxecuteerde verschuldigd is als canon uit hoofde van een erfpacht of als retributie uit hoofde van een opstalrecht of erfdienstbaarheid of als tegenprestatie ter zake van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 lid 4 BW (art. 507 lid 4 Rv).

Artikel niet van toepassing bij conservatoir beslag

Art. 507 Rv is niet van toepassing bij een conservatoir verhaalsbeslag op een onroerende zaak.

  • Uit art. 726 lid 1 Rv volgt dat slechts de executoriale bepalingen van art. 504a lid 1 (vorderingsrecht), 505 (inschrijving en betekening beslag), 506 (bewaarder), 507a (zaaksvervanging) en 513a Rv (doorhaling inschrijving) ook voor conservatoir beslag gelden.

Onder een verhaalsbeslag op een onroerende zaak vallen ook vruchten en beplantingen die zich op het moment van het inschrijven van het beslag op een onroerende zaak nog op of in de zaak bevinden of te velde staan en vóór de verkoop worden geoogst, tenzij daarop rechten of beslagen van derden rusten, daaronder begrepen het pandrecht bedoeld in art. 3:237 lid 4 BW (art. 507 lid 1 Rv). 

Art. 451 Rv (bewaring van dieren, werktuigen en vruchten) is, mede ter zake van de inoogsting, van toepassing (art. 507 Rv lid 2).

Artikelen die van toepassing zijn

De artt. 475i (overbetekening beslag aan de beslagene476 (schorsing executie) en 478 Rv (cumulatief derdenbeslag) zijn van overeenkomstige toepassing (art. 507 lid 3 Rv, derde zin).

Artikel niet van toepassing bij conservatoir beslag

Art. 507 Rv is niet van toepassing bij een conservatoir verhaalsbeslag op een onroerende zaak.

  • Uit art. 726 lid 1 Rv volgt dat slechts de executoriale bepalingen van art. 504a lid 1 (vorderingsrecht), 505 (inschrijving en betekening beslag), 506 (bewaarder), 507a (zaaksvervanging) en 513a Rv (doorhaling inschrijving) ook voor conservatoir beslag gelden.

Als het recht op afgifte betrekking heeft op te velde staande vruchten en beplantingen van een onroerende zaak, dan kan uit dien hoofde beslag worden gelegd op de zaak of het zakelijk recht van degene jegens wie dit recht bestaat; dit, overeenkomstig de bepalingen betreffende beslag op onroerende zaken, maar met vermelding in het proces-verbaal dat het beslag slechts ten aanzien van die vruchten of beplantingen zijn werking heeft (art. 494 lid 1 Rv).

Het beslag komt op de vruchten of beplantingen te rusten, zodra deze zijn afgescheiden. Zodra alle vruchten of beplantingen waarop het beslag betrekking heeft zijn afgescheiden, vervalt het beslag op de zaak of het zakelijk recht (art. 494 lid 2 Rv).

Art. 451 Rv is, mede ter zake van de inoogsting, van overeenkomstige toepassing (art. 494 lid 3 Rv).

(Zie voor verhaalsbeslag op een onroerende zaak art. 507 lid 1 en 2 Rv.)

Bij conservatoir beslag tot afgifte of levering is art. 474b Rv (baten bij vermogensrechten) slechts van overeenkomstige toepassing ingeval uit hoofde van het recht waarvoor het beslag is gelegd, tevens recht op de in dat artikel bedoelde baten bestaat (art. 734 lid 3 Rv).

Onder een verhaalsbeslag op een recht aan toonder of order, een aandeel op naam, of een effect op naam dat geen aandeel is, vallen ook de baten die nog niet verantwoord en afgedragen zijn.

  • Baten zijn bijvoorbeeld bonussen, claims en dividend.

Art. 474b lid 1 Rv bepaalt dat de beslagene die baten aan de deurwaarder moet verantwoorden en, als de deurwaarder dit wil, aan hem moet afdragen, tenzij er rechten van derden op zijn gevestigd die de beslaglegger moet respecteren.

Uitgekeerde baten (art. 474b lid 1 Rv)

Aan de schuldenaar die de in art. 474b lid 1 Rv bedoelde baten heeft uitgekeerd aan hem die zich door middel van het toonder- of orderpapier als gerechtigd tot die baten heeft gelegitimeerd, kan evenwel dit beslag niet worden tegengeworpen (art. 474b lid 2 Rv).

Bate is vordering (art. 474b lid 3 Rv)

De schakelbepaling van art. 474b lid 3 Rv bepaalt dat, als de bate bestaat uit een vordering op een derde, de volgende artikelen van het executoriaal derdenbeslag gelden:

Niet geregelde rechten (art. 474bb lid 2 Rv)

Volgens art. 474bb lid 2 Rv is art. 474b Rv ook van toepassing op een executoriaal beslag op rechten waarvan de executie niet geregeld is.

Conservatoir beslag (art. 714 Rv)

De schakelbepaling van art. 714 Rv bepaalt dat art. 474ba Rv ook van toepassing is op het conservatoir beslag op aandelen en (andere) effecten op naam.

Bij een conservatoir beslag op een recht aan toonder of order worden de in art. 474b Rv bedoelde baten geïnd door de bewaarder en is art. 474b Rv (baten bij vermogensrechten) van overeenkomstige toepassing (vgl. art. 713 Rv).

Ten aanzien van de baten uit in beslag genomen aandelen op naam voortvloeiende geldt het beslag als een beslag onder de vennootschap (art. 716 Rv, eerste zin). Van deze baten doet de vennootschap verklaring aan de rechtbank alvorens deze de beschikking bedoeld in art. 474g Rv geeft (art. 716 Rv, tweede zin).

Bij deze beschikking wordt tevens beslist omtrent de deugdelijkheid van deze verklaring, en wordt de afgifte van de baten aan de deurwaarder gelast, mits alle kosten aan de zijde van de vennootschap ter zake van de deugdelijk bevonden verklaring worden vergoed (art. 716 Rv, derde zin).

De vóór de inschrijving van het proces-verbaal nog niet betaalde licentievergoedingen vallen mede onder een op het kwekersrecht gelegd beslag, nadat het ingeschreven beslag aan de houder der licentie is betekend.

  • Deze vergoedingen worden betaald aan de notaris voor wie de executie zal plaatsvinden, mits dit bij de betekening uitdrukkelijk aan de licentiehouder is meegedeeld, en behoudens de rechten van derden die de executant moet eerbiedigen. Hetgeen aan de notaris wordt betaald, wordt tot de in art. 69 lid 2 ZZW bedoelde opbrengst gerekend.

De artt. 475c476 en 478 Rv (baten bij vermogensrechten) zijn van overeenkomstige toepassing (art. 68 lid 3 ZZW 2005).

De voor de inschrijving van het proces-verbaal nog niet betaalde licentievergoedingen vallen mede onder een op het octrooi gelegd beslag, nadat het ingeschreven beslag aan de houder van de licentie is betekend (art. 68 lid 3 ROW 1995, eerste zin).

  • Deze vergoedingen moeten worden betaald aan de notaris voor wie de executie zal plaatsvinden, mits dit bij de betekening uitdrukkelijk aan de licentiehouder is meegedeeld, en behoudens de rechten van derden die de executant moet eerbiedigen (art. 68 lid 3 ROW 1995, tweede zin).

Hetgeen aan de notaris wordt betaald, wordt tot de in art. 69 lid 2 ROW bedoelde opbrengst gerekend (art. 68 lid 3 ROW 1995, derde zin). 

Volgens art. 68 lid 3 ROW 1995, vierde zin zijn de artt. 475i476 en 478 Rv (baten bij vermogensrechten) van overeenkomstige toepassing.

Zaaksvervanging (art. 455a Rv)

Art. 455a Rv regelt dat vorderingen tot vergoeding die na inbeslagneming in de plaats van de beslagen zaak zijn getreden, daaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van de zaak, ook onder het beslag vallen, met uitzondering van rechten van derden die de executant moet eerbiedigen.

  • Te denken valt vooral aan een verzekeringsuitkering.
Na betekening beslag (art. 455a lid 1 Rv)

Zaaksvervanging vindt pas plaats na betekening van het beslag aan de schuldenaar van de vordering (art. 455a lid 1 Rv).

Bepalingen derdenbeslag (art. 455a lid 2 Rv)

De op het derdenbeslag betrekking hebbende artikelen 475i Rv (overbetekening beslagexploot aan de beslagene) 476 Rv (werking schorsing executie bij derdebeslagene) en 478 Rv (cumulatief derdenbeslag) zijn van overeenkomstige toepassing (art. 455a lid 2 Rv).

Cumulatief beslag (art. 455a lid 3 Rv)

Bij cumulatief beslag geldt, dat indien onder een beslag vorderingen tot vergoeding vallen, die voor in beslag genomen zaken in de plaats zijn getreden, deze ook door volgende beslagen op die zaken worden getroffen. Is een in beslag genomen zaak verloren gegaan, dan kan op die vorderingen tot op het tijdstip van de inning daarvan beslag worden gelegd met inachtneming van dezelfde formaliteiten als wanneer deze zaak zich nog onder de schuldenaar zou hebben bevonden (art. 457 lid 3 Rv).

Conservatoir beslag (art. 712 jo. 455a en 457 lid 3 Rv)

Volgens de schakelbepaling van art. 712 Rv gelden art. 455a en 457 lid 3 Rv ook bij conservatoir beslag op roerende zaken.

Onder een verhaalsbeslag op een onroerende zaak vallen ook vorderingen tot vergoeding die na de inschrijving in de plaats van de zaak zijn gekomen. Hieronder vallen onder andere vorderingen in verband met waardevermindering van de zaak (art. 507a lid 1 Rv).

  • Te denken valt vooral aan een verzekeringsuitkering.

De vorderingen tot vergoeding moeten met overeenkomstige toepassing van art. 507 lid 3 Rv aan de notaris worden voldaan, behoudens de rechten van derden, die de executant moet eerbiedigen (art. 507a lid 2 Rv).

Conservatoir beslag

Volgens de schakelbepaling van art. 726 lid 1 Rv geldt het artikel ook bij conservatoir verhaalsbeslag op een onroerende zaak.

Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang (art. 3:277 lid 1 BW). De voorrang en de daar deel van uitmakende voorrechten worden vervolgens in art. 3:278 BW besproken. In verband met de voorrang geldt een rangorde van schuldeisers.

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Wanneer de beslaglegger ten onrechte beslag legt, is hij aansprakelijk voor schade die de beslagene als gevolg van het onrechtmatige beslag heeft geleden.

Een beslag kan in twee situaties onrechtmatig zijn:

  1. het beslag is ongegrond (dat wil zeggen: de vordering waarvoor beslag is gelegd, wordt geheel afgewezen), of
  2. het beslag is vexatoir, bijvoorbeeld omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, (te) lichtvaardig is gelegd of onnodig is gelegd of gehandhaafd. Dit moet worden beoordeeld  aan de hand van de criteria van misbruik van recht ex art. 3:13 BW.
Afwijzing vordering

Een ongegrond beslag is een vorm van onrechtmatig beslag. De onrechtmatigheid is gelegen in het feit dat de vordering die door de beslaglegger aan het beslag ten grondslag is gelegd, wordt afgewezen. De beslaglegger heeft dan ten opzichte van de wederpartij toerekenbaar onrechtmatig gehandeld en is aansprakelijk voor de schade.

Goed is geen eigendom

Ook wanneer beslag wordt gelegd op een goed dat geen eigendom blijkt te zijn van de beslagene maar van een derde, is het beslag onrechtmatig en is de beslaglegger voor de gevolgen aansprakelijk.

Rechtspraak
Gronden

Een beslag kan om verschillende redenen vexatoir zijn:

  • de vordering die aan het beslag ten grondslag ligt, wordt voor een deel niet in rechte erkend, het beslag is lichtvaardig gelegd of het beslag is onnodig gehandhaafd;
  • het beslag wordt uitsluitend gelegd om de wederpartij te schaden;
  • het beslag wordt gelegd met een ander doel dan het zeker stellen van de nakoming van een vordering (bijvoorbeeld als drukmiddel);
  • er wordt beslag gelegd op veel meer vermogensbestanddelen dan de hoofdvordering rechtvaardigt.
Misbruik van recht

De onrechtmatigheid staat niet op voorhand vast, omdat deze afhankelijk is van de vraag in hoeverre sprake is van misbruik van recht. Wanneer dit laatste vaststaat, is er sprake van onrechtmatigheid en dus van aansprakelijkheid van de beslaglegger voor schade.

  • HR 05-12-2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7059 (Kranenburg/Kranenburg c.s.)
    De beslagene heeft geen concrete omstandigheden gesteld op grond waarvan rechtsmisbruik kan worden aangenomen. Het enkele feit dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd op een later moment geringer blijkt te zijn, is voor een veroordeling dus onvoldoende.
    • Huydecoper werpt in zijn conclusie voor dit arrest de vraag op, wat de nuance in benadering van een geheel ongegrond en een gedeeltelijk (on)gegrond bevonden vordering (zoals dit in HR 11-04-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841 (Hoda/Mondie Foods) was geformuleerd), rechtvaardigt. Een bewijslast in het kader van een onrechtmatige daad op grond van misbruik van recht is immers aanzienlijk zwaarder dan de bewijslast die op de beslagene rust in het kader van schade na een onrechtmatige daad, beoordeeld langs de weg van risicoaansprakelijkheid zonder schuld.
Schadevergoeding

Over de vraag in hoeverre aansprakelijkheid, als gevolg van een onder misbruik van recht gebruikte bevoegdheid tot het leggen van beslag, daarmee ook leidt tot een verplichting om de hieruit voortvloeiende schade te vergoeden, kan blijkens de doctrine verschillend gedacht worden.

Voorwaarden

Degene die ten onrechte beslag legt, loopt het risico de schade ten gevolge van het onrechtmatige beslag te moeten vergoeden. Bij zowel een ongegrond als een vexatoir beslag moet de beslagene voor schadevergoeding het volgende aantonen:

  1. een causaal verband tussen de beslaglegging en de schade.
  2. de toerekening van specifieke schadeposten aan de beslaglegger.
Rechtspraak
  • Hof Leeuwarden 10-02-2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4574 (Faillissement)
    Een ongegrond beslag met een vastgesteld causaal verband leidt niet per definitie tot een veroordeling van door de beslagene geleden schade. Het hof wijst schadevergoeding voor het ongegronde beslag af vanwege normschendend (paulianeus) handelen van de failliet.
  • HR 21-04-2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2637 (Miniplankantoren/Bouma q.q. c.s.) 
    De schadevordering strandt op bewijsproblemen met betrekking tot de causaliteit.
  • HR 04-09-1998, NJ 1998, 850 (Simons/Generale Bank) 
    Simons moest bij het hof bewijzen dat hij de bank telefonisch vóór de datum van het beslag had geïnformeerd over het bestaan van een brief waarin hij door diezelfde bank uit zijn borgtocht was ontslagen waardoor het ervoor werd gehouden dat de bank ten tijde van de beslaglegging niet op de hoogte was van het bestaan van haar eigen (!) brief, en dus sprake was van eigen schuld aan de zijde van de beslagene.
  • HR 26-06-1998, NJ 1998, 778 (Kramer/ABN AMRO Bank) 
    Geen causaal verband tussen beslaglegging en psychische schade. Kramer heeft onvoldoende gesteld over het door de bank betwiste causaal verband tussen het beslag en de uiteindelijke staking van zijn agrarisch bedrijf.
Misdrijf (art. 198 Sr)

Het onttrekken van goederen aan een beslag is een misdrijf. Art. 198 Sr stelt aan dit misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een geldboete van de vierde categorie. Het artikel is van toepassing op elk beslag, zowel het civielrechtelijk als het strafrechtelijk beslag, ongeacht de aard van het beslag en de aard van de beslagen goederen.

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Zaken

Bij een conservatoir beslag op zaken is de voorzieningenrechter van de rechtbank in het arrondissement waarin zich een of meer van de betrokken zaken bevinden bevoegd om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag (art. 700 lid 1 Rv, eerste gedeelte).

Rechtspraak
  • Hof Amsterdam 23-01-2003, JBPr 2003, 29
    Volgens art. 700 lid 1 Rv is voor het leggen van conservatoir beslag verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, of, indien het beslag niet op zaken betrekking heeft, de schuldenaar of een degenen onder wie het beslag gelegd wordt, woonplaats heeft. Een redelijke uitleg brengt mee dat de verlofrechter die ten aanzien van één beslag bevoegd is, tevens bevoegd is voor het geven van verlof voor andere beslagen voor dezelfde vordering.
Vermogensrechten

Bij een conservatoir beslag op vermogensrechten, waaronder een vordering op naam, aandelen en intellectueel eigendom, is de voorzieningenrechter van de rechtbank in de woonplaats van de schuldenaar, of, bij derdenbeslag, van de derdebeslagene bevoegd om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag (art. 700 lid 1 Rv, tweede geelte).

Rechtspraak
  • Hof Amsterdam 23-01-2003, JBPr 2003, 29
    Volgens art. 700 lid 1 Rv is voor het leggen van conservatoir beslag verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, of, indien het beslag niet op zaken betrekking heeft, de schuldenaar of een degenen onder wie het beslag gelegd wordt, woonplaats heeft. Een redelijke uitleg brengt mee dat de verlofrechter die ten aanzien van één beslag bevoegd is, tevens bevoegd is voor het geven van verlof voor andere beslagen voor dezelfde vordering.

Om toestemming te krijgen om een civielrechtelijk conservatoir beslag te leggen moet bij de voorzieningenrechter van de rechtbank een beslagrekest worden ingediend (art. 700 lid 1 Rv, eerste zin).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Een beslagrekest is een verzoekschrift en moet daarom voldoen aan de eisen van een verzoekschrift in het algemeen volgens art. 278 Rv.

  • Dit betekent dat het verzoekschrift in ieder geval de voornamen, naam en woon- of verblijfplaats van de verzoeker moet bevatten met een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust.

Een beslagrekest moet ook voldoen aan de eisen van art. 700 lid 2 Rv, eerste zin.

  • Dit betekent dat in het rekest het volgende moet worden vermeld:
    • de aard van het te leggen beslag en van het door de verzoeker ingeroepen recht;
    • het maximale bedrag van de vordering als het ingeroepen recht een geldvordering is.

Art. 700 lid 2 Rv, eerste zin bepaalt dat het beslagrekest ook moet voldoen aan de bijzondere eisen die door de wet worden gesteld voor een beslag van de soort waarom het gaat.

De beslagsyllabus werkt in punt A3 de in art. 700 lid 2 Rv, eerste zin bedoelde eis over de aard van het te leggen beslag en van het door de verzoeker ingeroepen recht uit door te bepalen op welke wijze de vordering moet worden toegelicht. 

a. een vordering uit overeenkomst - onbetaalde facturen

Een toelichting moet worden gegeven door middel van: 

  • een summiere omschrijving van geleverde goederen of diensten;
  • vermelding van de door de schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor;
  • het overleggen van een factuuroverzicht met factuurnummers, data en bedragen;
  • het overleggen van de aanmaningen (als dat er veel zijn kan in plaats daarvan
  • een overzicht van de aanmaningen worden overgelegd).
b. een vordering uit overeenkomst – overig

Een toelichting moet worden gegeven door middel van:

  • een voldoende feitelijke omschrijving van de vordering en de grondslag daarvan;
  • vermelding van de door de schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor;
  • het overleggen van het contract en de ingebrekestelling. Indien geen contract is opgesteld, dient in het rekest te worden uiteengezet wat de (mondelinge) overeenkomst inhoudt.
c. een vordering uit onrechtmatige daad of op andere grondslag

Een toelichting moet worden gegeven door middel van:

  • een omschrijving van de grondslag van de vordering (bijvoorbeeld: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid, causaliteit en schade);
  • vermelding van de door de schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor;
  • het overleggen van de relevante bewijsstukken (voor zover noodzakelijk voor een summiere beoordeling) en de aansprakelijkstelling.

Volgens de beslagsyllabus, punt A4, moet in het beslagrekest, in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit – welke aspecten in het kader van de  bij de beoordeling van een beslagrekest te maken (summiere) afweging van de  wederzijdse belangen zullen moeten worden betrokken –, worden gemotiveerd:

  • waarom het beslag nodig is;
  • waarom is gekozen voor beslag op de in het beslagrekest genoemde goederen;
  • waarom niet een minder bezwarend beslagobject mogelijk is;
    • bijvoorbeeld beslag op een  onroerende zaak in plaats van derdenbeslag onder de bank.

Volgens art. 21 Rv, eerste zin zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit geldt ook voor verzoekschriftprocedures.

  • HR 25-03-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675
    De waarheidsplicht van art. 21 Rv geldt voor alle in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde procedures. Of partijen aan deze verplichting hebben voldaan is een feitelijk oordeel. De rechter mag ambtshalve oordelen dat (een van) beide partijen (heeft) hebben gehandeld in strijd met art. 21 Rv en daaraan, ook zonder dat partijen daarover specifiek hebben gedebatteerd, gevolgen verbinden die in overeenstemming zijn met de aard van en de ernst van deze schending. Ook als de rechtbank op basis van de processtukken tot een inhoudelijke beslissing is gekomen, kan het hof oordelen dat art. 21 Rv is geschonden.
Beslagrekest

Het beslagrekest is een specifiek verzoekschrift. Vooral omdat de wederpartij in beginsel niet wordt gehoord op het beslagrekest, misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest de voorzieningenrechter reden kan geven om een latere vordering tot opheffing van het beslag toe te wijzen.

De beslagsyllabus, punt A2, stelt dat daarom in het beslagrekest melding moet worden gemaakt van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak, waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten.

Hoewel een andere rechtbank na een afwijzing of intrekking formeel bevoegd kan zijn een nieuw verzoek te behandelen, is het in strijd met de beginselen van de goede procesorde dat de verzoeker bij een (dreigende) afwijzing zijn geluk elders nog eens beproeft, zonder ten minste open kaart te spelen.

Rechtspraak

  • Rb. Overijssel (vzr.) 29-07-2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:1654
    Voor het verlofrekest geldt de waarheidsplicht van art. 21 Rv. (vgl. HR 25-03-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675, zie hierboven). Verzoeker heeft in het rekest de woning aangeduid als ‘de onroerende zaak in eigendom van’ de man, terwijl de man slechts gerechtigd is tot de onverdeelde helft. Omdat in het rekest onjuiste, althans onvolledige gegevens aan de voorzieningenrechter zijn voorgelegd omtrent evident van belang zijnde omstandigheden, wordt het beslag opgeheven (vgl. Rb. Haarlem (vzr.) 10-09-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3022 en Rb. Haarlem (vzr.) 16-01-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BV3921, zie hieronder).
  • Rb. Amsterdam (vzr.) 12-03-2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7789
    Schending informatieplicht ex art. 21 Rv. Misleiding verlofrechter. Opheffing conservatoir beslag.
  • Rb. Oost-Ned. 27-02-2013, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2690
    Geen schending informatieplicht ex art. 21 Rv. Brief bij beslagrekest vermeldt eerder beslag.
  • Rb. Haarlem (vzr.) 16-01-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BV3921
    Verzoeker heeft niet voldaan aan art. 21 Rv. Ten onrechte heeft zij gesteld dat bepaalde roerende zaken niet als handelsvoorraad zijn te beschouwen. Daarnaast heeft zij geen melding gemaakt van het feit dat de aangestelde gerechtelijk bewaarder tot voor kort in dienst van gerekwestreerde was en nu jegens haar concurrerende bedrijfsactiviteiten verricht. De gelegde conservatoire beslagen op de roerende zaken worden opgeheven.
  • Hof Amsterdam 10-01-2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV0477
    De verplichting de rechter juist en volledig te informeren geldt ook voor een beslagverzoek als bedoeld in art. 700 Rv en klemt in dat geval des te meer aangezien toewijzing van zodanig verzoek tot voor de wederpartij/beslagene zeer ingrijpende gevolgen kan leiden en de rechter na slechts summier onderzoek een beslissing ex parte geeft.
  • Hof Amsterdam 22-11-2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7108
    Appelllant heeft, bij verzoek ex art. 700 lid 1 Rv, de voorzieningenrechter niet voldoende voorzien van essentiële informatie. De uitspraak betreft het hoger beroep van Rb. Haarlem (vzr.) 29-07-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3950 (zie hieronder).
  • Rb. Haarlem (vzr.) 29-07-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3950
    Verzoeker heeft niet aan de verplichting ex art. 21 Rv voldaan, nu hij heeft nagelaten te vermelden dat eerder eenzelfde beslagrekest was ingediend bij een andere rechtbank. Door deze essentiële informatie weg te laten, heeft verzoeker de voorzieningenrechter misleid. Dit is zodanig in strijd met de goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde verlof wordt geweigerd. In hoger beroep: Hof Amsterdam 22-11-2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7108 (zie hierboven).
  • Rb. Haarlem (vzr.) 10-07-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3022
    De voorzieningenrechter is onvolledig voorgelicht bij het vragen van verlof tot het leggen van beslag. Verzoeker had van belang zijnde informatie niet vermeld. Zeker nu gerequestreerde bij de behandelingen van het beslagrekest niet wordt gehoord, mag een verzoeker niet misleiden. Dit is in strijd met art. 21 Rv.
  • Rb. Breda (vzr.) 29-08-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BB3121
    De voorzieningenrechter heft het conservatoire beslag op omdat in het verzoekschrift een onvolledig beeld is gegeven van de juridische situatie, feiten en omstandigheden achterwege zijn gelaten die voor de beoordeling van het verzoekschrift tot beslaglegging door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren.
  • Hof Den Haag 02-03-2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AV5137
    De beslagene betwist dat er vrees voor verduistering bestaat. Het ligt dan op de weg van de beslaglegger om feiten en omstandigheden naar voren te brengen en aan te tonen waaruit kan volgen dat die vrees wel gegrond is. Dat de beslagene zich mogelijk schuldig zal maken aan verhaalsonttrekking is onvoldoende om vrees voor verduistering aan te nemen.
Horen (art. 700 lid 4 Rv)

Art. 700 lid 4 Rv bepaalt dat verlof tot het leggen van beslag ten laste van een financiële instelling volgens art. 212a Fw, letter a slechts kan worden verleend nadat de instelling in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, tenzij het beslag uitsluitend op zaken betrekking heeft.

Memorie van toelichting

Art. 700 lid 4 Rv maakte deel uit van de vernieuwing van het procesrecht op 1 januari 2002. De Memorie van Toelichting is art. 700 lid 4 Rv geeft de volgende toelichting:

  • 'Met de bepaling wordt beoogd te voorkomen dat een beslag op de tegoeden van een zodanige instelling (toevoeging: financiële instelling ex art. 212 a onder a van de Faillissementswet) leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de goede werking van het betalings- en effectenverkeer en de stabiliteit van het financiële stelsel. Dit kan het geval zijn als een instelling door het beslag niet in staat is te voldoen aan opeisbare verplichtingen jegens derden tot betaling van geldsommen of levering van effecten. Gevolg hiervan kan zijn dat deze derden vervolgens hun verplichtingen niet kunnen nakomen, waardoor de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel wordt bedreigd. Het is wenselijk dat de Voorzieningenrechter deze risico's steeds meeweegt in zijn beslissing tot het al dan niet verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag. Om dit zoveel mogelijk te waarborgen dient de schuldenaarinstelling steeds de mogelijkheid te hebben om de rechter haar standpunt kenbaar te maken omtrent het beslag en de vordering en om op deze risico's te wijzen wanneer het een beslag niet op zaken betreft. Met de voorgestelde bepaling wordt hierin voorzien. In die gevallen, waar de instelling onder toezicht staat, wordt de solvabiliteit van de instelling gewaarborgd door de toezichtbepalingen die voor dergelijke instellingen gelden. De bepaling geldt overigens niet voor derdenbeslagen onder de instelling. Dergelijke beslagen hebben geen invloed op de financiële positie van de instelling zelf.'
  • Rb. Dordrecht (vzr.) 26-11-2008, ECLI:NL:RBDOR:2008:BG5425
    Art. 700 lid 4 Rv wordt niet toegepast. Het belang van voorafgaand horen van een instelling als bedoeld in artikel 212a Fw, onder a is gelegen in bescherming van de belangrijke economische positie van banken. Dat belang is ernstig geschaad nu algemeen bekend is dat IJslandse banken niet (goed) aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Het belang van gerekwestreerde om gehoord te worden wordt voldoende beschermd nu zij een kort geding kan starten ter opheffing van het beslag.

Als een conservatoir grijs of zwart gemaakt wordt, worden partijen gehoord.

Het grijs of zwart maken van een beslag betekent dat een partij die een beslag op zijn goederen vreest, de voorzieningenrechter van een rechtbank kan vragen om, als een beslagrekest wordt ingediend, op dat rekest te worden gehoord, 

De beslagsyllabus, punt A22, vermeldt dat een beperkt aantal rechtbanken de mogelijkheid kent van het grijs of zwart maken van het beslag. De beslagsyllabus verwijst naar de site van de desbetreffende rechtbanken op www.rechtspraak.nl.

Dagvaarding

In de wet staat niet wat als een eis in de hoofdzaak kan worden beschouwd. De meest voorkomende vorm is een dagvaarding, ook in kort geding.

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

De beslaglegger moet binnen acht dagen na het instellen van de eis in de hoofdzaak een afschrift van de dagvaarding of van een ander stuk waarmee de eis in de hoofdzaak is ingesteld, aan de vennootschap overbetekenen (art. 715 lid 2, tweede volzin)

Verlenging termijn overbetekening

De voorzieningenrechter kan de betekeningstermijn verlengen (art. 715 lid 2, tweede zin). Echter, de beslaglegger moet de verlenging dan binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn schriftelijk aan de vennootschap meedelen (art. 715 lid 2, derde zin). Doet hij dit niet, dan geldt de verlenging niet (art. 715 lid 2, derde zin).

Ook een deurwaarder kan een verzoek tot verlenging indienen (art. 710a Rv).

Er geldt een rechtsmiddelenverbod: tegen de beschikking tot verlenging is geen hogere voorziening toegelaten (art. 715 lid 2, vierde volzin).

De beslaglegger moet binnen acht dagen na het instellen van de eis in de hoofdzaak een afschrift van de dagvaarding of van een stuk waarmee de eis in de hoofdzaak is ingesteld, aan de derde overbetekenen (art. 721 Rv, eerste volzin). Het betreft een vervaltermijn. Wanneer de termijn wordt overschreden is het beslag nietig (art. 721 Rv, eerste volzin).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

1838

Het Nederlandse beslagrecht bevatte vanaf 1838 een aantal typen conservatoir beslag, te weten:

  • revindicatoir beslag op roerende zaken
  • conservatoir beslag op roerende zaken in handen van de schuldenaar
  • conservatoir derdenbeslag op roerende zaken en geld c.q. vorderingen op naam
  • conservatoir pandbeslag op roerende zaken
  • (conservatoir) vreemdelingenbeslag op roerende zaken van vreemdelingen
  • (conservatoir) beslag op de persoon van vreemdelingen (‘gijzeling’)
  • conservatoir beslag in handelszaken (Boek 1 oud-Rv)

De wetgever had in 1838 met het materiële privaatrecht (oud-BW) op verschillende punten – waaronder de levering als vereiste voor eigendomsoverdracht – aansluiting gezocht bij het oud-vaderlandse recht van vóór 1811.

1897

Met de invoering van de 'Lex Hartogh’ (7 juli 1896, Stb. 103) op 1 januari 1897 werden de middelen tot bewaring van rechten uitgebreid met een aantal nieuwe conservatoire beslagtypen:

  • het conservatoir beslag op onroerende zaken
  • het maritaal beslag

Ook bood de Lex Hartogh vanaf 1897 de mogelijkheid tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de schuldeiser zelf.

1927

Gedurende de 20e eeuw zijn de wettelijke mogelijkheden van reële executie anders dan betaling van geld verder uitgebreid.

Zo was sinds 1927 een bijzondere reële executie tot goederenrechtelijke levering van teboekgestelde schepen expliciet in art. 639 oud-BW jo. art. 318 oud-WvK neergelegd. Volgens deze wettelijke regeling kon een teboekgesteld schip desnoods worden geleverd door middel van inschrijving van het daartoe veroordelende rechterlijke vonnis in de openbare registers (scheepsregister), ingeval de vervreemder weigerde zijn medewerking hiertoe te verlenen. Later is deze bijzondere vorm van reële executie tot levering in de wet nog uitgebreid tot andere registergoederen, te weten met betrekking tot:

  • binnenschepen (art. 757 lid 2 oud-WvK85), en
  • luchtvaartuigen (art. 6 lid 2 Wet teboekgestelde luchtvaartuigen (WtL)86)
1939

Eind jaren dertig van de 20e eeuw kwam er een regeling voor het conservatoir beslag op luchtvaartuigen.

1972

Vanaf 1972 geldt er een wettelijke regeling van conservatoir beslag op aandelen op naam en effecten op naam die geen aandelen zijn.

1992

Op 1 januari 1992 traden de Boeken 3, 5 en 6 BW, een nieuw executie- en beslagrecht en een nieuwe Kadasterwet in werking. Dit nieuwe recht werd zowel in de artt. 3:296-301 BW, als in de Boeken 2 en 3 Rv neergelegd. De meest in het oog springende verschillen met het vóór 1992 geldende recht, zijn de volgende:

  • voor elk conservatoir beslag is voorafgaand verlof van de president van de arrondissementsrechtbank (later de voorzieningenrechter van de rechtbank) nodig; de uitzonderingen daarop vervallen;
  • de vordering tot vanwaardeverklaring van een conservatoir beslag hoeft niet meer te worden ingesteld;
  • bij het conservatoire derdenbeslag is de verklaringprocedure vervangen door het afleggen van een buitengerechtelijke verklaring door de derdebeslagene;
  • zodra in de hoofdzaak een titel is verkregen die in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbaar is, gaat het beslag na betekening van die titel over in een executoriaal beslag;
  • het conservatoir beslag tot afgifte van een zaak of levering van een goed is mogelijk;
  • het vreemdelingenbeslag is in ruimere mate mogelijk.
Verzoekschrift

Bij zaken betreffende conservatoir beslag dient in beginsel een advocaat een verzoekschrift in (art. 278 lid 3 Rv). Volgens art. 710a Rv kan in een aantal gevallen ook een gerechtsdeurwaarder een verzoekschrift indienen: 

Verzoekschrift bij executoriaal beslag (art. 438a Rv)

De mogelijkheid dat een deurwaarder een verzoekschrift indient, bestaat ook bij executoriaal beslag (art. 438a Rv).

Deurwaarderskortgeding (art. 438 lid 4 Rv)

De mogelijkheid van een deurwaarder om een verzoekschrift in te dienen moet worden onderscheiden van het deurwaarderskortgeding (art. 438 lid 4 Rv).

Een conservatoir beslag kan op verschillende wijze eindigen:

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Voorwaarden

Art. 704 lid 1 Rv kent drie voorwaarden voor de overgang van een conservatoir naar een executoriaal beslag:

  1. in de hoodzaak moet een executoriale titel zijn verkregen
  2. de verkregen executoriale titel moet vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging
  3. de executoriale titel moet aan de schuldenaar zijn betekend (art. 430 lid 3 Rv). Bij conservatoir derdenbeslag moet de executoriale titel ook aan de derdebeslagene zijn betekend  (art. 475 Rv)

Wordt de eis in de hoofdzaak afgewezen, en is deze afwijzing in kracht van gewijsde gegaan, dan vervalt daardoor tevens van rechtswege het beslag (art. 704 lid 2 Rv, eerste zin). Het betreft dus een vervaltermijn.

Hetzelfde geldt, wanneer voor de tenuitvoerlegging van de beslissing in de hoofdzaak een rechterlijk bevelschrift of verlof nodig is, en de beslissing waarbij dit door de rechter is geweigerd in kracht van gewijsde is gegaan (art. 704 lid 2 Rv, tweede zin).

  • Hof Den Bosch 06-11-2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BG3584 (Verval beslag)
    Appellante heeft voor een gedeelte van de vordering een executoriale titel gekregen. Het conservatoir beslag is voor dat gedeelte overgegaan in een executoriaal beslag (art. 704 lid 1 Rv). Het conservatoir beslag is blijven rusten voor het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Volgens art. 704 lid 2 Rv vervalt het conservatoir beslag immers pas wanneer de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan.

Wanneer terzake van de hoofdvordering een executoriale titel is verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, gaat de beslaglegger tot executie over overeenkomstig art. 584f Rv (art. 729e Rv).

Een conservatoir beslag tot levering van een goed, blijft van kracht totdat hetzij de levering heeft plaatsgevonden, hetzij zes maanden zijn verstreken, nadat in de hoofdzaak een beslissing is verkregen die een executoriale titel oplevert en die in kracht van gewijsde is gegaan (art. 735 lid 1 Rv).

Een conservatoir beslag tot afgifte van een roerende zaak gaat volgens art. 704 lid 1 Rv over in een executoriaal beslag ex art. 492 Rv wanneer de beslaglegger een executoriale titel tot afgifte heeft (art. 735 lid 2 Rv).

Een deelgenotenbeslag vervalt, als de goederen waarop het beslag was gelegd aan een ander dan de beslaglegger worden toegedeeld (vgl. art. 733 lid 2 Rv).

  • Dit ligt voor de hand: het deelgenotenbeslag wordt gelegd met het oog op de toedeling van die goederen aan de deelgenoot. Als de goederen aan een andere deelgenoot worden toebedeeld, heeft het beslag geen zin meer.
Gronden (art. 770b lid 1 en 2 Rv)

Het maritaal beslag vervalt:

  • zodra de goederen aan de andere echtgenoot of geregistreerde partner worden toegedeeld of krachtens de verdeling aan de beslaglegger geleverd na toewijzing van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap of tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap (art. 770b lid 1 Rv).
  • zodra een verzoek als bedoeld in art. 770b lid 1 Rv wordt ingetrokken (art. 770b lid 2 Rv).
Bepalingen conservatoir beslag niet van toepassing (art. 770b lid 3 Rv)

Volgens art. 770b lid 3 Rv zijn de volgende bepalingen van het conservatoir verhaalsbeslag niet van toepassing: 704 lid 1 Rv715 lid 3 Rv722 Rv723 Rv en 724 lid 3 Rv.

Overschot (art. 770c Rv)

Een eventueel overschot van een executie wordt door de deurwaarder, notaris of pandhouder onverwijld gestort bij een bewaarder als bedoeld in art. 445 Rv ten behoeve van de echtgenoot of geregistreerde partner aan wie dit overschot wordt toegedeeld (art. 770c Rv).

Gronden (art. 705 lid 2 Rv)

Art. 705 lid 2 Rv noemt vier gronden waarop een conservatoir beslag kan worden opgeheven:

  1. verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;
  2. het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht;
  3. het summierlijk blijken van het onnodige van het beslag;
  4. het stellen van voldoende zekerheid.
Gronden imperatief, noch limitatief

De opheffingsgronden zijn niet limitatief: andere opheffingsgronden zijn ook mogelijk.De opheffingsgronden zijn evenmin imperatief: als er één of meerdere opheffingsgronden zijn, hoeft de rechter een conservatoir beslag desondanks niet op te heffen.

Het verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen kan tot opheffing van een conservatoir beslag leiden (art. 705 lid 2 Rv).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht in relatie tot de belangenafweging, is de meest belangrijke grond voor opheffing van een conservatoir beslag (art. 705 lid 2 Rv).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Een conservatoir beslag kan bijvoorbeeld onnodig zijn als de beslaglegger voor de vordering waarvoor hij beslag heeft gelegd al voldoende zekerheid heeft, bijvoorbeeld in de vorm van pand of hypotheek (art. 705 lid 2 Rv).

Als een conservatoir beslag is gelegd voor een geldvordering, kan de voorzieningenrechter het beslag opheffen wanneer voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld (art. 705 lid 2 Rv).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan een conservatoir beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter (art. 705 lid 1 Rv). Art. 705 lid 1 Rv geeft dus een aanvullende bevoegdheid.
 
  • HR 23-02-1996, NJ 1996, 434 (DKHB/KIVO)
    Art. 705 lid 1 Rv waarborgt dat, als er eenmaal verlof tot beslag is verleend, er steeds een Nederlandse rechter bevoegd is om over een vordering tot opheffing van het beslag te oordelen. De in het artikel aan de rechter die het verlof heeft gegeven, toegekende bevoegdheid het beslag in kort geding op te heffen, is geen uitsluitende bevoegdheid in kort geding, maar een aanvullende bevoegdheid, en wel naast de bevoegdheid volgens (het huidige) art. 254 Rv.
  • Rb. Maastricht (vzr.) 29-07-2005, ECLI:NL:RBMAA:2005:AU2371
    De voorzieningenrechter past Art. 705 lid 1 Rv strikt toe en verklaart zich onbevoegd. Het feitencomplex en de juridische aspecten waren al eerder door de voorzieningenrechter in Haarlem beoordeeld, zodat het in deze procedure zou neerkomen op een herbeoordeling van diens beslissing.

De vordering tot opheffing van een beslag kan op twee wijzen:

De voorzieningenrechter kan worden verzocht om de beslaglegger te veroordelen tot opheffing van het beslag, op straffe van een dwangsom.

  • De uitspraak volgt dan in de vorm van een condemnatoir vonnis. Het beslag wordt niet automatisch opgeheven. De rechter veroordeelt de beslaglegger tot opheffing van het beslag, in de regel op verbeurte van een dwangsom.

De voorzieningenrechter kan ook worden verzocht om het beslag zelf op te heffen.

  • HR 20-01-1995, NJ 1995, 413 (Smokehouse/Culimer)
    Het vonnis waarbij een beslag wordt opgeheven is constitutief. De door de uitspraak geschapen nieuwe rechtstoestand gaat in beginsel pas in op het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde gaat. Het vonnis kan echter krachtens artikel 258 Rv jo. art. 233 Rv uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.  Het beslag geldt dan als opgeheven op het moment van de uitspraak.

Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter – ongeacht of dit vonnis constitutief of condemnatoir is en ongeacht of het al dan niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard – kan een rechtsmiddel worden ingesteld.

Het rechtsmiddel kan zijn:

  • verzet bij de kortgedingrechter (art. 259 Rv jo. art. 143 Rv)
  • hoger beroep bij de appelrechter (art. 332 Rv)
  • cassatie bij de Hoge Raad (art. 398 Rv)
Verwijzing naar executiebepalingen

Art. 705 lid 3 Rv bepaalt dat een aantal executiebepalingen ook van toepassing zijn bij de procedure tot opheffing van een conservatoir beslag:

  • Zo verwijst het artikel naar art. 63 lid 2 Rv dat bepaalt dat aan een in verband met executie volgens wettelijk voorschrift gekozen woonplaats alle exploten kunnen worden gedaan, zelfs van verzet, hoger beroep en cassatie.
Herstel verzuimde formaliteiten (art. 438 lid 2 Rv)

De voorzieningenrechter kan herstel bevelen van verzuimde formaliteiten met bepaling welke op het verzuim gevolgde formaliteiten opnieuw moeten worden verricht en te wiens laste de kosten daarvan zullen komen (art. 438 lid 2 Rv, vierde zin).

Verwijzing naar rechtbank (art. 438 lid 3 Rv)

Voor zover de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding, kan de voorzieningenrechter in plaats van de vordering af te wijzen de zaak op verzoek van de eiser naar de rechtbank verwijzen (art. 438 lid 3 Rv).

Deurwaarderskortgeding (art. 438 lid 4 Rv)

De deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, kan zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen ten einde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. Dit betreft een deurwaarderskortgeding. De voorzieningenrechter zal de behandeling aanhouden tot de partijen zijn opgeroepen, tenzij hij, gelet op de aard van het bezwaar, een onmiddellijke beslissing geboden acht (art. 438 lid 4 Rv).

Een conservatoir beslag kan tijdelijk zijn opgeheven.

  • Een executoriaal beslag kan ook tijdelijk zijn opgeheven, maar dit ligt minder voor de hand omdat er, in tegenstelling tot een conservatoir beslag, een executoriale titel aan het beslag ten grondslag ligt.

De vraag is of, met de opheffing, de blokkerende werking van het beslag ook is opgeheven en of de schuldenaar weer vrij is om over het beslagen goed te beschikken. Deze vraag doet zich vooral voor als een rechter een beslag opheft, maar dit oordeel in hoger beroep wordt vernietigd.

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Exequatur (art. 431 lid 1 Rv en art. 985 Rv)

Volgens art. 431 lid 1 Rv kunnen beslissingen van vreemde rechters en authentieke akten die buiten Nederland verleden zijn, niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij degene die de executie wenst over over een exequatur beschikt (vgl. artt. 985-994 Rv).

Nieuwe behandeling bij Nederlandse rechter (art. 431 lid 2 Rv)

De gedingen kunnen wel opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan (art. 431 lid 2 Rv).

  • HR 14-11-1924, NJ 1925, 91 (Bontmantel-arrest)
    De Nederlandse rechter moet in elk bijzonder geval beoordelen of en in hoeverre aan een vreemd vonnis gezag moet worden toegekend. Het hof overwoog dat het in strijd met de goede trouw en billijkheid zou zijn, als aan eiseres werd toegestaan haar vordering, nadat en omdat de Engelss rechter, wiens tussenkomst zij vrijwillig had ingeroepen, haar vordering had ontzegd, deze opnieuw aan het oordeel van de Nederlandse rechter te onderwerpen.
Verdragen

Volgens de artt. 985-994 Rv kan een exequatur voor beslissingen van een rechter van een vreemde staat worden gevraagd. De artikelen zijn van toepassing op verdragen die geen eigen exequaturprocedure kennen. Voorbeelden van dergelijke verdragen zijn:

  • het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) van 19 mei 1956;
  • het Haags (Kinder)alimentatie-executieverdrag van 15 april 1958.

Voor een groot aantal verdragen voorziet een uitvoeringswet in een eigen procedure ter verkrijging van een exequatur. De artt. 985-994 Rv zijn dan niet van toepassing. Voorbeelden van derge;ijke verdragen zijn:

  • het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954;
  • het EEX-verdrag van 27 september 1968 (dat door invoering van de EEX-Verordening betekenis heeft verloren);
  • de EEX-Verordening van 22 december 2002.
EEX-Verordening

De EEX-Verordening (EEX-Vo) bepaalt dat de beslisisng van een buitenlandse rechter wordt erkend (art. 33 EEX-Vo), tenzij er sprake is van een weigeringsgrond (art. 34 e.v. EEX-Vo). Een onderzoek naar de juistheid van de beslissing is verboden (art. 36 EEX-Vo). Uitvoerbare beslissingen kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd als zij aldaar uitvoerbaar zijn verklaard (art. 38 EEX-Vo).

De exclusief bevoegde rechter staat in een bijlage bij de verordening vermeld (art. 39 lid 1 EEX-Vo). De relatieve bevoegdheid hangt af van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging worde gevraagf of de plaat van de tenuitvoerlegging (art. 39 lid 2 EEX-Vo).

Tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging is een rechtsmiddel mogelijk (art. 43 EEX-Vo).

 

Betekening (art. 430 lid 3 Rv)

Een executoriale titel moet aan de schuldenaar worden betekend voordat executoriaal beslag kan worden gelegd (art. 430 lid 3 Rv).

De betekening behoort niet tot de tenuitvoerlegging.

De betekening van de executoriale titel aan de derde, die in art. 704 lid 1 Rv is voorgeschreven, moet geschieden binnen één maand nadat voor de hoofdvordering die executoriale titel is verkregen en die ten uitvoer gelegd kan worden (art. 722 Rv).

Als niet binnen die termijn wordt betekend, dan zijn de eventuele betalingen door de derde van waarde.

  • Hof Den Haag 04-02-2004, NJF 2004, 231
    Wanneer een conservatoir derdenbeslag executoriaal wordt, moet de executoriale titel tijdig aan de derdebeslagene worden betekend (art. 722 Rv). De verplichting om de beslagen geldsom aan de deurwaarder af te dragen (art. 477 Rv) gaat in vier weken na deze betekening (art. 723 Rv). Een betaling door de derde aan de beslaglegger voordat de vierwekentermijn is verstreken, is van waarde.
  • HR 09-05-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4608 (WEL-Accountancy/Anova)
    Het niet in acht nemen van de in art. 722 Rv voorgeschreven termijn voor betekening van het vonnis heeft als gevolg dat na die termijn gedane betalingen van de derde beslagene ten opzichte van de beslaglegger als van waarde moeten worden aangemerkt, maar vóór het verstrijken van die termijn gedane betalingen niet.
Wachttermijn voor beslag (art. 439 Rv)

Art. 439 lid 1 Rv bepaalt dat, voordat een beslag op een roerende zaak die geen registergoed is kan worden gelegd, de deurwaarder bevel moet doen om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. De voorzieningenrechter kan, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, die termijn inkorten (art. 439 lid 1 Rv, laatste zin).

Betekening en bevel (art. 439 lid 2 Rv)

Volgens art. 439 lid 2 Rv is, als bij het betekenen van de executoriale titel tevens het voorgeschreven bevel is gedaan, geen afzonderlijk bevel vereist.

Woonplaats bij deurwaarder (art. 439 lid 3 Rv)

Art. 439 lid 3 Rv bepaalt dat de executant, bij het bevel of de betekening, tot het uiteinde der executie woonplaats moet kiezen bij een deurwaarder. Het exploot is anders nietig. Ook kan bij een advocaat woonplaats worden gekozen.

Art. 502 lid 1 Rv, eerste zin bepaalt dat, voordat een beslag op een onroerende zaak kan worden gelegd, de deurwaarder bevel moet doen om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. 

Inhoud bevel (art. 502 lid 2, 3 en 4 Rv)

Volgens art. 502 lid 2 Rv moet de titel uit kracht waarvan de vervolging plaats heeft in het bevel staan en en moet het bevel vermelden dat, bij gebreke van betaling, executoriale maatregelen ten aanzien van de onroerende zaken van de geëxecuteerde zullen worden getroffen. Als dit niet wordt vermeld, is het exploot nietig.

  • Als bij het betekenen van de executoriale titel tevens bevel tot betaling is gedaan, is geen afzonderlijk bevel vereist (art. 502 lid 3 Rv).

Art. 502 lid 4 Rv bepaalt dat bij het bevel of de betekening de executant tot het uiteinde der executie woonplaats moet kiezen ten kantore van de deurwaarder. Gebeurt dit niet, dan is het exploot nietig. Ook kan woonplaats worden gekozen op het kantoor van een advocaat.

Nieuw bevel tot betaling bij een onroerende zaak (art. 503 Rv)

Als het exploot van bevel niet binnen één jaar is gevolgd door een beslag op een onroerende zaak, is er een nieuw bevel nodig voor een beslag (art. 503 Rv).

Art. 563 lid 1 Rv bepaalt dat, voordat een beslag op een schip kan worden gelegd, de deurwaarder bevel moet doen om binnen vierentwintig uur aan de executoriale titel te voldoen.

De voorzieningenrechter kan, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, bepalen dat het beslag zonder voorafgaand bevel kan worden gelegd als er vrees voor vertrek bestaat (art. 563 lid 2 Rv). In dit laatste geval kan er, in afwijking van art. 430 lid 3 Rv, tegelijkertijd betekend en beslag gelegd worden (art. 563 lid 3 Rv).

Art. 584b lid 1 Rv bepaalt dat, voordat een beslag op een in het register of in een verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig kan worden gelegd, de deurwaarder bevel moet doen om binnen vierentwintig uur aan de executoriale titel te voldoen.

De voorzieningenrechter kan, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, bepalen dat het beslag zonder voorafgaand bevel kan worden gelegd (art. 584b lid 2 Rv). In dit laatste geval kan er, in afwijking van art. 430 lid 3 Rv, tegelijkertijd betekend en beslag gelegd worden (art. 584b lid 3 Rv).

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Tweede Boek, Tweede Titel, Eerste Afdeling B ('Van executoriaal beslag op aandelen op naam in naanloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid') kent geen verplichting om, voorafgaand aan een beslag op aandelen op naam in NV of BV, bevel tot betaling te doen.

Art. 474a Rv, tweede volzin bepaalt dat onder andere de eerste afdeling van de betreffende titel ('Van executoriaal beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn') van overeenkomstige toepassing is voor het beslag op rechten aan toonder of order.

Binnen die eerste afdeling bepaalt art. 439 lid 1 Rv dat, voordat een beslag kan worden gelegd, de deurwaarder bevel moet doen om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. 

Hieruit kan worden geconcludeerd dat, voordat een beslag op rechten aan toonder of order kan worden gelegd, de deurwaarder bevel moet doen om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen.

 

Voor het leggen van executoriaal derdenbeslag is het doen van een bevel tot betaling niet voorgeschreven. In de praktijk is het doen van bevel tot betaling echter gebruikelijk.

Een civielrechtelijk beslag komt tot stand door het opmaken en ondertekenen van een exploot of een proces-verbaal van beslag door een gerechtsdeurwaarder  (art. 45 lid 1 en 5 Rv).

De inhoud van dit artikel is alleen toegankelijk voor abonnees van beslagrecht.nl  Klik hier om u te abonneren en toegang te krijgen tot dit en alle andere afgeschermde artikelen op beslagrecht.nl.

Uitgangspunt is dat een conservatoir en executoriaal beslag binnen een bepaalde termijn aan de beslagene moeten worden betekend, zodat hij van het beslag op de hoogte is.

  • Bij executoriaal beslag bestaat geen algemene regel; dit is per beslag geregeld.
  • Bij conservatoir beslag moet het beslagexploot aan de beslagene worden betekend, met het beslagrekest en het verlof van de voorzieningenrechter (art. 702 lid 2 Rv).

 

Als er beslag wordt gelegd op goederen van een derde voor een schuld van een ander, dienen de schuldenaar en de derde van het beslag op de hoogte te worden gebracht.

Roerende zaken (art. 481 Rv)

Als de schuldeisers het niet eens kunnen worden over de verdeling van de opbrengst van roerende zaken, kan 'de meest gerede partij' de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om een rechter-commissaris te benoemen tegenover wie de verdeling van de opbrengst zal plaatsvinden (vgl. art. 481 lid 1 Rv). Daarbij geldt het volgende:

Onroerende zaak

De meeste bepalingen over de verdeling van de opbrengst van roerende zaken gelden ook bij de verdeling van de opbrengst van een onroerende zaak (vgl. art. 552 lid 4 Rv). Meer in het bijzonder gaat het om de voor roerende zaken geldende artikelen 482 t/m 490a490c en 490d Rv. De verdeling van de opbrengst van een onroerende zaak kent daarnaast een aantal eigen bepalingen (artt. 551 t/m 554 Rv):

Belanghebbende (art. 551a Rv)

Ieder van de in art. 551 lid 3 Rv genoemde belanghebbenden (de beslagleggers en degenen met een beperkt recht op de onroerende zaak) kan om een gerechtelijke rangregeling verzoeken (art. 551a lid 1 Rv).

Verzoekschrift (art. 552 lid 1 Rv)

De gerechtelijke rangregeling volgens art. 551a Rv en art. 3:271 BW wordt gestart met een verzoekschrift van de belanghebbende aan de voorzieningenrechter van de rechtbank in het arrondissement waarin de onroerende zaken zich (grotendeels) bevinden. In het verzoekschrift verzoekt de belanghebbende een rechter-commissaris te benoemen tegenover wie de verdeling zal plaatsvinden (art. 552 lid 1 Rv).

  • Bij het verzoekschrift wordt gevoegd een door de bewaarder van de openbare registers af te geven getuigschrift als bedoeld in art. 99 lid 1 Kadw, waarin de inschrijvingen en de boekingen in het register van voorlopige aantekeningen worden vermeld, die voor de aanwijzing van de in art. 551 Rv bedoelde belanghebbenden van belang zijn, alsmede een door de notaris af te geven staat van de schuldeisers die beslag hebben gelegd op de opbrengst van de executie of hun vordering ontlenen aan art. 3:264 lid 7 BW (art. 552 lid 2 Rv).

Meerdere onroerende zaken (art. 553 lid 1 Rv)

Als bij een executoriale verkoop meer onroerende zaken of daarop rustende rechten tezamen, dan wel een of meer onroerende zaken of daarop rustende rechten tezamen met daarbij behorende roerende zaken, zoals omschreven in art. 3:254 BW, voor één prijs zijn verkocht en er deelnemers aan de rangregeling zijn, van wie het recht of de voorrang niet alle verkochte zaken of rechten betreft, deelt ieder van hen alleen mee of alleen met voorrang mee in het gedeelte van de netto-opbrengst - dat wil zeggen de opbrengst met aftrek van de executiekosten - dat naar schatting kan worden toegerekend aan de zaken of rechten waarop zijn recht of voorrang betrekking had (art. 553 lid 1 Rv).

Voorstel tot verdeling (art. 553 lid 2 Rv)

In de in art. 483 Rv bedoelde staat van verdeling zal de rechter-commissaris aan de hand van de overgelegde stukken en zo nodig na verhoor van deskundigen een verdeling overeenkomstig art. 553 lid 1 Rv voorstellen (art. 553 lid 2 Rv).

Schip

Voor de verdeling van de verkoopopbrengst van een gewoon schip bepaalt art. 580 Rv, eerste zin dat de op een onroerende zaak betrekking hebbende artt. 551 (betaling koopprijs en verdeling), 551a (rangregeling) en 552 Rv (procedure voor rangregeling) van toepassing zijn.

Op de verdeling van de opbrengst van een klein schip zijn, volgens art. 580 Rv, tweede zin, bijna alle op roerende zaken betrekking hebbende artt. 480-490a, 490c en 490d Rv van toepassing.

  • Het is mogelijk dat bij een executoriale verkoop van een schip ook scheepstoebehoren voor één prijs zijn verkocht, die niet aan de eigenaar van het schip, maar aan een ander toebehoren. Die derde verliest dan het eigendom, maar aan hem wordt uit de netto-opbrengst met voorrang boven allen jegens wie hij zijn recht ten tijde van de verkoop kon inroepen, een vergoeding uitgekeerd ten bedrage van de waarde die het scheepstoebehoren ten tijde van de executie naar schatting had (art. 581 lid 1 Rv). Als er bij de verdeling van de netto-opbrengst deelnemers aan de rangregeling zijn, van wie het recht of voorrang niet gelijkelijk schip en scheepstoebehoren betreft, is art. 553 Rv van overeenkomstige toepassing (art. 581 lid 2 Rv).
Luchtvaartuig (art. 584i lid 2 Rv)

Volgens art. 584i lid 2 Rv zijn de op roerende zaken betrekking hebbende artt. 483a-490a, 490c en 490d Rv op de verdeling van de opbrengst van een luchtvaartuig van toepassing, voorzover uit nart. 584i lid 2 Rv komende artikelen niet anders voortvloeit.

Rechtsmiddelenverbod (art. 481 lid 1 en 552 lid 3 Rv)

Zowel bij roerende zaken als bij een onroerende zaak geldt een rechtsmiddelenverbod: tegen een benoeming op grond van art. 481 lid 1 Rv is geen hogere voorziening toegelaten (481 lid 3 Rv). Tegen een benoeming op grond van art. 552 lid 1 Rv is evenmin een hogere voorziening mogelijk (art. 552 lid 3 Rv).

Termijnstelling (art. 482 lid 1 Rv)

Wanneer er bij een rangregeling een rechter-commissaris is benoemd, deelt de griffier dit onmiddellijk per gewone brief aan de belanghebbenden mee. De griffier meldt in de brief de termijn waarbinnen de in art. 482 lid 2 Rv bedoelde aanmelding van vorderingen moet plaatsvinden (art. 482 lid 1 Rv).

Indiening vorderingen (art. 482 lid 2 Rv)

De belanghebbenden moeten binnen veertien dagen na de in art. 482 lid 1 Rv bedoelde mededeling hun vorderingen schriftelijk, zo veel mogelijk met overlegging van bewijsstukken, bij de rechter-commissaris aanmelden. Daarmee kunnen de vorderingen worden gerangschikt (art. 482 lid 2 Rv).

Staat van verdeling (art. 483 Rv)

Wanneer de termijn van veertien dagen op grond van art. 482 lid 2 Rv is verlopen, maakt de rechter-commissaris, naar aanleiding van de overgelegde stukken, een staat van verdeling op (art. 483 Rv). De vorderingen op de staat van verdeling worden als volgt behandeld:

Ontbindende voorwaarde (art. 483a Rv)

Vorderingen onder een ontbindende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen voor het hele bedrag, onverminderd de werking van de voorwaarde, wanneer zij vervuld wordt (art. 483a Rv).

Opschortende voorwaarde (art. 483b Rv)

Vorderingen onder een opschortende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen, hetzij voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling, hetzij op verlangen van een der schuldeisers of de geëxecuteerde, voorwaardelijk voor het hele bedrag (art. 483b Rv).

Niet opeisbare vorderingen (art. 483c Rv)

Niet opeisbare vorderingen en vorderingen die recht geven op periodieke uitkeringen, worden in de rangschikking begrepen voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling (art. 483c lid 1 Rv).

Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op de bedongen rentevoet (art. 483c lid 2 Rv).

Onbepaalde vorderingen (art. 483d Rv)

Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald of onzeker is of niet in Nederlands geld uitgedrukt, worden in de rangschikking begrepen voor hun geschatte waarde in Nederlands geld ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling (art. 483d Rv).

Pand of hypotheek (art. 483e Rv)

Als een pand- of hypotheekrecht strekt tot zekerheid van vorderingen die de pand- of hypotheekhouder uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen, kunnen deze in de rangregeling worden begrepen, hetzij voor het gehele op het tijdstip van het opmaken van de staat reeds verschuldigde bedrag, hetzij, op verlangen van de pand- of hypotheekhouder, voorwaardelijk voor het hele bedrag waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid strekt (art. 483e Rv).

Betwiste vordering of voorrang (art. 483f Rv)

Vorderingen die betwist worden, kunnen door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden opgenomen tot een door hem te bepalen bedrag. Wanneer de voorrang betwist wordt, kan deze door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden erkend (art. 483f Rv).

Nederlegging staat van verdeling (art. 484 Rv)

De rechter-commissaris legt de staat van verdeling ter griffie. De griffier zendt vervolgens een brief aan de belanghebbenden waarin hij melding van het deponeren van de staat maakt en waarin hij dag en uur vermeldt, waarop zij zich bij de rechter-commissaris kunnen vervoegen tot het voorstellen hunner tegenspraak (art. 484 lid 1 Rv). Als de geëxecuteerde niet tevens de schuldenaar is, geschiedt de kennisgeving mede aan de schuldenaar (art. 484 lid 2 Rv).

Proces-verbaal van verdeling (art. 485 lid 1 Rv)

Als er geen tegenspraak tegen de staat van verdeling wordt gevoerd, sluit de rechter-commissaris het proces-verbaal van verdeling en gelast hij bij bevelschrift de houder van de netto-opbrengst om daaruit de nog niet betaalde kosten te betalen en het restant wordt volgens de staat van verdeling aan de schuldeisers en de geëxecuteerde uitbetaald (art. 485 lid 1 Rv, tweede zin). 

Het bedrag waarvoor een vordering of een daaraan verbonden voorrang voorwaardelijk is opgenomen of erkend, wordt gereserveerd tot de vordering of de voorrang vaststaat (art. 485 lid 1 Rv, tweede zin).

Executoriale titel (art. 485 lid 2 Rv)

De bevelschriften worden in executoriale vorm uitgegeven (art. 485 lid 2 Rv).

Tegenspraak tegen staat van verdeling (art. 485a Rv)

Als er wel tegenspraak tegen de staat van verdeling wordt gevoerd, wordt deze gericht aan de rechter-commissaris en wordt deze op het proces-verbaal aangetekend (art. 485a lid 1 Rv).

Heeft een schuldeiser de termijn van veertien dagen volgens art. 482 lid 2 Rv niet in acht genomen of niet op de in art. 484 Rv bedoelde dag tegenspraak gevoerd, dan is tegenspraak alleen mogelijk als hij een redelijk belang bij tegenspraak heeft en hij de door het verzuim veroorzaakte kosten en schade betaalt (art. 485a lid 2 Rv).

Renvooiprocedure (art. 486 Rv)

Bij tegenspraak die de rechter-commissaris niet kan oplossen verwijst hij de partijen voor een renvooiprocedure naar een door hem te bepalen terechtzitting van de rechtbank, zonder dat daartoe een dagvaarding is vereist (art. 486 lid 1 Rv). De advocaten, die voor partijen optreden, verklaren dit bij het uitroepen ter terechtzitting (art. 486  lid 2 Rv).

Bij het niet verschijnen van de schuldeiser, van wie de vordering door de rechter-commissaris niet is geaccepteerd, wordt dat beschouwd als een intrekking van de vordering. Verschijnt de schuldeiser niet die had aangegeven tegenspraak te zullen voeren, wordt hij geacht zijn tegenspraak te hebben laten varen (art. 486 lid 3 Rv).

Belanghebbenden die geen tegenspraak hebben gevoerd, kunnen in het geding niet tussenkomen of zich voegen (art. 486 lid 4 Rv).

Sluiting verdeling na tegenspraak (art. 489 Rv)

Nadat op het geschil bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist of het geschil op grond van art. 486 lid 3 Rv is geëindigd, legt de meest gerede partij de uitspraak of een uittreksel uit het audiëntieblad waaruit van het niet verschijnen blijkt, aan de rechter-commissaris over (art. 489 Rv, eerste zin). De rechter-commissaris sluit vervolgens het proces-verbaal van verdeling en beveelt de uitgifte van bevelschriften tot betaling overeenkomstig art. 485 Rv (art. 489 Rv, tweede zin).

Gevolgen sluiting verdeling (art. 490 Rv)

Na het sluiten van het proces-verbaal van verdeling is tegenspraak niet meer mogelijk, hebben de belanghebbenden onderling geen recht meer op rente over het bedrag dat aan hen is toegedeeld, en kan er geen beslag meer op de opbrengst van de executie worden gelegd (art. 490 Rv).

Reserveringen (art. 490a Rv)

Het bedrag, dat was begroot voor een voorwaardelijk opgenomen vordering of een voorwaardelijk erkende voorrang, wordt, zodra blijkt dat de schuldeiser niets of minder te vorderen heeft dan wel geen of een lagere voorrang heeft, overeenkomstig de opgemaakte staat van verdeling onder de schuldeisers verdeeld (art. 490a Rv).

Rekening en verantwoording (art. 490c Rv)

Een executant die betaling heeft ontvangen, is op verzoek verplicht aan de geëxecuteerde en aan de schuldenaar (dit is vaak dezelfde persoon) binnen één maand na de betaling rekening en verantwoording af te leggen (art. 490c lid 1 Rv).

Een schuldeiser die in de rangregeling is begrepen, kan binnen één maand na de sluiting daarvan een gelijke rekening en verantwoording vragen, indien hij daarbij een rechtstreeks belang heeft (art. 490c lid 2 Rv).

Geen hoger beroep (art. 490d Rv)

Tegen beschikkingen van de rechter-commissaris met betrekking tot de verdeling van de opbrengst is geen hoger beroep mogelijk (art. 490d Rv).

Een verdeling van de opbrengst van de geëxecuteerde zaken is niet nodig als er maar één beslaglegger is en als er geen beperkt gerechtigde bekend is van wie het recht door de executie is vervallen. De afwikkeling van de verkoop gebeurt dan bij roerende zaken volgens art. 480 Rv en voor een onroerende zaak volgens art. 551 Rv.

De deurwaarder of, bij een onroerende zaak, de notaris keert de netto-opbrengst  - dat wil zeggen: de opbrengst onder aftrek van de executiekosten - aan de beslaglegger uit, vanzelfsprekend tot aan het bedrag van zijn vordering op de geëxecuteerde (art. 480 lid 1 Rv, eerste zin, resp. art. 551 lid 1 Rv).

De deurwaarder of notaris draagt een eventueel overschot aan de geëxecuteerde af (art. 480 lid 1 Rv, tweede volzin, resp. art. 551 lid 1 Rv).

Bewaring

Roerende zaken

Als er meer dan één beslagleggers of beperkt gerechtigden zijn, dan stort de deurwaarder de netto-opbrengst van de verkoop bij een bewaarder als bedoeld in art. 445 Rv.

Onroerende zaak (art. 551 lid 2 Rv)

Bij een onroerende zaak stort de notaris, als er meer beslagleggers of beperkt gerechtigden zijn als in art. 551 lid 1 Rv bedoeld, dan wel de in art. 551 lid 1 Rv bedoelde verklaring wordt betwist of de notaris ernstige reden heeft te vermoeden dat de verklaring onjuist is, de netto-opbrengst 'onverwijld' bij een door hem aangewezen bewaarder die aan de in art. 445 Rv bedoelde eisen voldoet (art. 551 lid 2 Rv).

Uitkering aan belanghebbenden

Roerende zaken ((art.  480 lid 2 Rv)

Als alle belanghebbenden (executant, geëxecuteerde, andere schuldeisers en beperkt gerechtigden) het er over eens zijn hoe de netto-opbrengst moet worden verdeeld, keert de deurwaarder of de bewaarder aan alle belanghebbenden het hen toekomende uit (art. 480 lid 2 Rv).

Onroerende zaak (art. 551 lid 3 Rv)

Bij een onroerende zaak geldt hetzelfde: wanneer de schuldeisers die op de zaak of op de koopprijs beslag hebben gelegd, de beperkt gerechtigden van wie het recht door de executie vervalt, en de geëxecuteerde het vóór de betaaldag van de koopsom omtrent de verdeling van de te storten som eens zijn geworden, blijft de storting achterwege en keert de notaris aan ieder het hem toekomende uit (art. 551 lid 3 Rv).

Aansprakelijkheid

Roerende zaken (art. 480 lid 3 Rv)

Wanneer de deurwaarder art. 480 Rv niet naleeft, zijn de staat en hij ten opzichte van belanghebbenden hoofdelijk aansprakelijk voor schade (art. 480 lid 3 Rv).

Onroerende zaak (art. 551 lid 4 en 6 Rv)

Bij een onroerende zaak geldt dat, als de notaris zijn verplichtingen die op grond van art. 551 Rv niet nakomt, is de staat, naast de notaris, hoofdelijk aansprakelijk voor de schade (art. 551 lid 4 Rv).

In geval van executie door een hypotheekhouder is niet art. 551 Rv, maar art. 3:270 BW van toepassing (art. 551 lid 5 Rv). Van het in art. 551 Rv bepaalde kan in koopvoorwaarden niet worden afgeweken (art. 551 lid 6 Rv).

Verdeling opbrengst anders dan bij beslagexecutie

De verdeling van de opbrengst na een hypothecaire verkoop verloopt anders dan bij beslagexecutie.

Betaling koopprijs (art. 3:270 lid 1 BW)

De koper moet  de koopprijs betalen aan de notaris, bij wie de openbare verkoop heeft plaatsgevonden of door wie de akte van overdracht ingevolge de onderhandse verkoop is verleden. De executiekosten worden uit de koopprijs voldaan (art. 3:270 lid 1 BW).

Betaling aan de hypotheekhouder (art. 3:270 lid 2 BW)

Volgens art. 3:270 lid 2 BW draagt de notaris uit de netto-opbrengst af hetgeen de hypotheekhouder volgens een door hem aan de notaris te geven verklaring hetgeen hem toekomt, aan hem af, als:

  • geen hypotheken van een ander dan de verkoper zijn ingeschreven;
  • geen schuldeiser op het goed of op de koopprijs beslag heeft gelegd of zijn vordering ontleent aan art. 264 lid 7 BW;
  • er door de executie geen beperkt recht op het goed vervalt of een recht van een huurder of pachter verloren gaat.

Het overschot keert de notaris aan de hypotheekgever uit (art. 3:270 lid 2 BW).

Betaling aan bewaarder (art. 3:270 lid 3 BW)

Betaling aan bewaarder

Zijn er meer hypotheekhouders of zijn er beslagleggers of beperkt gerechtigden, dan stort de notaris de netto-opbrengst - dat wil zeggen: de opbrengst onder aftrek van de executiekosten - onverwijld bij een door hem aangewezen bewaarder volgens art. 445 Rv (art. 3:270 lid 3 BW, eerste zin).

Betaling aan eerste hypotheekhouder

Wanneer het goed door de eerste hypotheekhouder is verkocht en deze vóór of op de betaaldag aan de notaris een verklaring heeft overgelegd van hetgeen hem van de opbrengst toekomt, met vermelding van schuldeisers van wie de vordering boven de zijne rang neemt, blijft de storting achterwege voor hetgeen aan de verkoper volgens deze verklaring toekomt, en keert de notaris dit aan deze uit (art. 3:270 lid 3 BW, tweede zin).

Goedkeuring verklaring

De verklaring moet zijn voorzien van een aantekening van de voorzieningenrechter van de rechtbank in het arrondissement waarin de onroerende zaak is gelegen, inhoudende dat hij de verklaring heeft goedgekeurd, nadat hem summierlijk van de juistheid ervan is gebleken. Tegen de goedkeuring is geen hogere voorziening toegelaten (art. 3:270 lid 3 BW, derde zin).

Vermoeden onjuiste verklaring (art. 3:270 lid 4 BW)

Ingeval de notaris ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de hem ingevolge art. 3:270 lid 2 BW of art. 3:270 lid 3 BW verstrekte verklaring onjuist is, kan hij de uitkering aan de hypotheekhouder opschorten tot de in art. 3:270 lid 3 BW aangewezen voorzieningenrechter op vordering van de meest gerede partij of op verlangen van de notaris omtrent de uitkering heeft beslist (art. 3:270 lid 4 BW).

Overeenstemming over verdeling (art. 3:270 lid 5 BW)

Wanneer de hypotheekhouders, de schuldeisers die op het goed of op de koopprijs beslag hebben gelegd of hun vorderingen ontlenen aan artikel 264 lid 7, de beperkt gerechtigden van wie het recht door de executie vervalt, alsmede degene wiens goed is verkocht het vóór de betaaldag omtrent de verdeling van de te storten som eens zijn geworden, blijft de storting achterwege en keert de notaris aan ieder het hem toekomende uit ((art. 3:270 lid 5 BW).

Aansprakelijkheid notaris en staat (art. 3:270 lid 6 BW)

Voor zover de verplichtingen welke ingevolge dit artikel op de notaris rusten, niet worden nagekomen, is de staat jegens belanghebbenden voor de daaruit voor hen voortvloeiende schade met de notaris hoofdelijk aansprakelijk (art. 3:270 lid 6 BW).

Dwingend recht (art. 3:270 lid 7 BW)

Art. 3:270 lid 7 BW bepaalt dat van het bepaalde in art. 3:270 BW niet kan worden afgeweken.

Na de betaling van de koopprijs zijn alle in art. 3:270 lid 5 BW  genoemde belanghebbenden bevoegd een gerechtelijke rangregeling te verzoeken om tot verdeling van de opbrengst te komen overeenkomstig de formaliteiten die in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn voorgeschreven (art. 3:271 lid 1 BW).

Indien deze belanghebbenden met betrekking tot de verdeling alsnog tot overeenstemming komen en daarvan door een authentieke akte doen blijken aan de bewaarder bij wie de opbrengst is gestort, dan keert deze aan ieder het hem volgens deze akte toekomende uit (art. 3:271 lid 2 BW).

Een verkoper die van de notaris betaling heeft ontvangen, is verplicht desverlangd aan hem wiens goed is verkocht, en aan de schuldenaar binnen één maand na de betaling rekening en verantwoording te doen (art. 3:272 lid 1 BW).

Een hypotheekhouder, een schuldeiser of een beperkt gerechtigde, die in de rangregeling is begrepen, kan binnen één maand na de sluiting daarvan gelijke rekening en verantwoording vragen, indien hij daarbij een rechtstreeks belang heeft (art. 3:272 lid 2 BW).

Door de levering ingevolge een executoriale verkoop en de voldoening van de koopprijs gaan alle op het verkochte goed rustende hypotheken teniet en vervallen de ingeschreven beslagen, alsook de beperkte rechten die niet tegen de verkoper ingeroepen kunnen worden (art. 3:273 lid 1 BW).

Wanneer de koper aan de president van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het verbonden goed zich geheel of grotendeels bevindt, de bewijsstukken overlegt, dat de verkoop met inachtneming van de wettelijke voorschriften heeft plaatsgehad en dat de koopprijs in handen van de notaris is gestort, wordt hem van het tenietgaan en vervallen van de in het vorige lid bedoelde hypotheken, beperkte rechten en beslagen een verklaring verstrekt. Tegen de beschikking die een zodanige verklaring inhoudt, is geen hogere voorziening toegelaten (art. 3:273 lid 2 BW).

De verklaring kan bij of na de levering in de registers worden ingeschreven. Zij machtigt dan de bewaarder der registers tot doorhaling van de inschrijvingen betreffende hypotheken en beslagen (art. 3:273 lid 3 BW).

Wanneer een hypotheek is tenietgegaan, is de schuldeiser verplicht aan de rechthebbende op het bezwaarde goed op diens verzoek en op diens kosten bij authentieke akte een verklaring af te geven, dat de hypotheek is vervallen. Is de vordering waarvoor de hypotheek tot zekerheid strekte met een beperkt recht bezwaard, dan rust een overeenkomstige verplichting op de beperkt gerechtigde (art. 3:274 lid 1 BW).

Deze verklaringen kunnen in de registers worden ingeschreven. Zij machtigen dan tezamen de bewaarder tot doorhaling (art. 3:274 lid 2 BW).

Worden de vereiste verklaringen niet afgegeven, dan is artikel 29 van overeenkomstige toepassing (art. 3:274 lid 3 BW).

Is de hypotheek door vermenging tenietgegaan, dan wordt de bewaarder tot doorhaling gemachtigd door een daartoe strekkende verklaring, afgelegd bij authentieke akte door hem aan wie het goed toebehoort, tenzij op de vordering een beperkt recht rust (art. 3:274 lid 4 BW).

Een volmacht tot het afleggen van een verklaring moet schriftelijk zijn verleend (art. 3:275 BW).

Opbrengst naar pandhouder

De opbrengst van een verkochte verpande zaak komt als eerste de pandhouder toe. De pandhouder houdt, na voldoening van de kosten van executie, het aan hem verschuldigde bedrag waarvoor hij pandrecht heeft van de netto-opbrengst - dat wil zeggen: de opbrengst onder aftrek van de executiekosten - af.

Overschot naar pandgever

Het overschot wordt aan de pandgever uitgekeerd. Zijn er pandhouders of andere beperkt gerechtigden, van wie het recht op het goed door de executie is vervallen, of hebben schuldeisers op het goed of op de opbrengst beslag gelegd, dan handelt de pandhouder overeenkomstig het bepaalde in art. 490b Rv (art. 3:253 lid 1 BW).

Uitkering aan derden

Art. 490b lid 1 Rv bepaalt dat, als een pandhouder heeft geëxecuteerd en er beperkt gerechtigden of beslagleggers zijn als bedoeld in art. 3:253 lid 1 BW, derde volzin, het overschot dat van de netto-opbrengst na afhouding van het aan de pandhouder krachtens zijn rang toekomende is overgebleven, aan hen wordt uitgekeerd volgens overeenkomst tussen hen en de pandgever.

Verrekening

De pandhouder kan de door hem aan de voormelde belanghebbenden uit te keren bedragen niet voldoen door verrekening, tenzij het een uitkering aan de pandgever betreft en deze niet failliet is of in de schuldsanering zit. In dit laatste geval kan niettemin een uitkering aan de pandgever door verrekening worden voldaan indien het pandrecht is gevestigd na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling en zowel de vordering als de schuld na die uitspraak zijn ontstaan (art. 3:353 lid 2 BW).

Bewaring

Is op het tijdstip dat de pandhouder tot uitkering kan overgaan, nog geen overeenstemming omtrent de verdeling bereikt, dan stort de pandhouder de opbrengst tot tenminste het bedrag van het overschot onverwijld bij een bewaarder met overeenkomstige toepassing van art. 445 Rv en kan de meest gerede partij, onder wie de pandhouder zelf, een rangregeling verzoeken overeenkomstig de voorgaande artikelen van deze afdeling.

Als de pandhouder zelf aan de eisen van art. 445 Rv voldoet, kan hij zichzelf als bewaarder aanwijzen (art. 490b lid 2 Rv).

De rangregeling betreft het overeenkomstig art. 490b lid 2 Rv in bewaring gegeven bedrag, mits de pandhouder binnen de in art. 482 Rv bedoelde termijn aan de rechter-commissaris de stukken ter hand stelt, waaruit van de verantwoording van het gestorte bedrag blijkt en binnen de in art. 484 Rv bedoelde termijn geen tegenspraak ter zake van het door de pandhouder afgehouden bedrag wordt gedaan (art. 490b lid 3 Rv).

Restitutie

Blijkt na tegenspraak de pandhouder volgens de definitief geworden staat te veel van de netto-opbrengst te hebben afgehouden, dan gelast de rechter-commissaris desverlangd bij een in executoriale vorm afgegeven bevelschrift, dat door ieder bij genoemde staat batig gerangschikte kan worden geëxecuteerd, de pandhouder het tekort tegen kwijting aan de in art. 490b lid 2 Rv bedoelde bewaarder uit te keren (art. 490b lid 4 Rv).

Heeft de pandhouder overeenkomstig art. 482 Rv rangschikking van zijn vordering gevorderd of blijkt hij te veel te hebben afgehouden, dan draagt hij in de kosten van de rangregeling bij. In andere gevallen worden de kosten van de in de rangregeling betrokken pandhouder hem vergoed door degenen die zijn verantwoording betwist hebben. Desverlangd geeft de rechter-commissaris een desbetreffend bevelschrift in executoriale vorm uit (art. 490b lid 5 Rv).

Uitkering

Als belanghebbenden voor het tot stand komen van een rangregeling alsnog over de verdeling overeenstemming bereiken en daarvan uit een onderhandse of authentieke akte doen blijken, keert de bewaarder ieder het hem volgens deze akte toekomende uit (art. 490b lid 6 Rv).

Einde executie vonnis (art. 144 Rv)

Volgens art. 144 Rv wordt een vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd: 

  1. in geval van gerechtelijke verkoop van goederen, na de verkoop;
  2. in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling;
  3. in geval van tenuitvoerlegging van een veroordeling tot levering of afgifte van goederen die geen registergoederen zijn, nadat de levering of afgifte heeft plaatsgevonden;
  4. in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.

Of een executie al dan niet is geëindigd is onder andere van belang voor de vraag of er nog een executiegeschil kan worden gestart.

Einde van een executoriaal beslag

Het einde van de executie van een vonnis moet worden onderscheiden van het einde van een executoriaal beslag.

Een executoriaal beslag kent een aantal vervaltermijnen. Het beslag vervalt in de volgende gevallen:

Het verval van een executoriaal beslag hoeft niet het einde van de executie te zijn.

Verzoekschrift

In zaken waarin de executie wordt ingeleid door een verzoekschrift aan de voorzieningenrechter is volgens art. 438a lid 1 Rv de voorzieningenrechter bevoegd in wiens rechtsgebied de te executeren zaken zich geheel of grotendeels bevinden of de executie zal geschieden.

Deurwaarder

In beginsel dient een advocaat een verzoekschrift in (art. 278 lid 3 Rv). Art. 438a lid 2 Rv bepaalt echter dat in bepaalde gevallen ook een deurwaarder een verzoekschrift kan indienen: 

Verzoekschrift bij conservatoir beslag (art. 710a Rv)

Ook bij conservatoir beslag bestaat de mogelijkheid dat een deurwaarder een verzoekschrift indient (art. 710a Rv).

Deurwaarderskortgeding (art. 438 lid 4 Rv)

De mogelijkheid van een deurwaarder om een verzoekschrift in te dienen moet worden onderscheiden van het deurwaarderskortgeding (art. 438 lid 4 Rv).

Wanneer bij de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak zekerheid moet worden gesteld, kan die zekerheid bij een bank of een verzekeraar in een andere lidstaat van de Europese Unie worden gesteld (art. 438c Rv). Nederland moet die zekerheid dan erkennen. De buitenlandse bank of verzekeraar moet dan wel volgens Europese regels erkend zijn. Art. 438c Rv is gebaseerd op art. 27 lid 3 van de Dienstenrichtlijn (2006/123/EG)..

Als de executie andere handelingen vergt dan het uibrengen van een exploot, is art. 64 Rv (verboden tijden voor het uitbrengen van een exploot) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van art. 64 lid 3 Rv de plaats waar de handeling moet worden verricht, bepalend is voor de bevoegde voorzieningenrechter of kantonrechter (art. 438b Rv).

De tenuitvoerlegging tegen een derde kan pas na acht dagen na betekening aan de in het ongelijk gestelde partij plaatsvinden. Dan moet wel bij de betekening een verklaring van de griffier worden overgelegd dat er geen verzet, hoger beroep of cassatie tegen het vonnis is ingesteld (art. 432 Rv).

De gerechtsdeurwaarder speelt in de executieprocedure een centrale rol. De overhandiging van de executoriale titel machtigt hem om de gehele executie te doen, met uitzondering van lijfsdwang, waarvoor een bijzondere volmacht vereist is (art. 434 Rv).

  • Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden voor de bepaling van de kosten van tenuitvoerlegging in aanmerking genomen overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven (art. 434a Rv).