Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

De partij die een rechtsmiddel instelt, kan daarvan bij de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft uitgesproken in het rechtsmiddelenregister aantekening laten maken (art. 433 Rv). Dit kan van belang zijn bij de executie tegen of onder een derde (art. 432 Rv).

Verplichte inschrijving

In een aantal gevallen wordt inschrijving van een ingesteld rechtsmiddel verplicht gesteld. Zo bepaalt art. 3:301 lid 2 BW dat het rechtsmiddel tegen een uitspraak die in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Als dit niet gebeurt, dan is de partij die het rechtsmiddel heeft ingesteld, niet-ontvankelijk. Uit rechtspraak volgt dat art. 301 lid 2 BW strikt moet worden uitgelegd.

Hoge Raad
  • HR 11-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2531 (Boerenhofstede Strand-vliet/X)
    De stichting heeft in hoger beroep haar leveringsverplichting van de woning jegens X niet langer betwist. Zij heeft echter haar standpunt gehandhaafd dat de koopprijs te laag was als gevolg van misbruik van omstandigheden. Zij heeft echter niet langer een beroep gedaan op de afgelegde, tot vernietiging van de koopovereenkomst strekkende, verklaring, maar ex art. 3:54 lid 2 BW verlangd dat het hof de gevolgen van de koopovereenkomst zou wijzigen ter opheffing van haar nadeel wat betreft de hoogte van de koopprijs. Bij dit nieuwe verweer was dus niet langer de betrouwbaarheid van de openbare registers betrokken, maar nog slechts de financiële belangen van de partijen. Art. 3:301 lid 2 BW strekt niet tot bescherming van die belangen.
  • HR 04-05-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615 (Fonds WOS/X)
    Art. 3:301 lid 2 BW bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadw bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Zulks is niet alleen van belang in de in art. 25 lid 1 onder a en b genoemde gevallen, maar ook in het geval waarin de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
  • HR 19-11-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743 (X/Witadi)
    Nu in art. 3:301 BW de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid wordt gesteld op een verzuim van inschrijving, bestaat onvoldoende aanleiding om die bepaling, waarvan de Hoge Raad in HR 24-12-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4005 (zie hierna) al heeft overwogen dat zij een beperkte strekking heeft, uit te breiden tot een geval dat door de - recentelijk totstandgekomen - wettekst niet wordt bestreken.
  • HR 24-12-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4005 (Inschrijving hoger beroep)
    Het is aan de eiser tot cassatie om door overlegging van een verklaring van de griffier van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gegeven, aan te tonen dat aan het in art. 3:301 lid 2 BW gestelde voorschrift is voldaan.Nu de vrouw een dergelijke verklaring niet heeft overgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat niet aan het voorschrift is voldaan.
Lagere rechtspraak
  • Rb. Overijssel (vzr.) 25-07-2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:1614
    De vraag is of de door eiser nu ingestelde vordering om gedaagde te bevelen om bij de notaris persoonlijk mee te werken aan doorhaling van de hypotheek, een adequate oplossing is voor het door eiser opgeworpen bezwaar, dat volgens de notaris het eerder gewezen vonnis niet in de openbare registers kan worden overgeschreven. Het belang van eiser bij notarieel transport is zeer dringend, omdat de schade bij niet-levering op die datum zeer aanzienlijk kan zijn en dan niet alleen zal bestaan uit een verbeurde boete, maar ook uit een verplichting tot schadevergoeding voor door de koper al aan de desbetreffende woning uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden. Dit belang moet de doorslag geven, nu niet is gebleken van één of meer concrete tegengestelde belangen aan de zijde van gedaagde. Omdat gedaagde nog steeds weigert om vrijwillig mee te werken, wordt een dwangsom bepaald.
  • Hof Leeuwarden 06-12-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU6963
    De rechtbank heeft appellant veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de gemeenschappelijke woning. Daarbij heet de rechtbank bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel van zodanige akte. Ingevolge art. 3:301 lid 2 BW dient het hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van dit rechtsmiddel te worden ingeschreven in het in art. 433 Rv bedoelde register.
  • Hof Leeuwarden 03-05-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5255
    Ook wanneer een beslissing betreffende een registergoed niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is het met het oog op de rechtszekerheid van belang dat duidelijk is of al dan niet een rechtsmiddel tegen de beslissing is aangewend, en daarmee of de beslissing (nog) niet in kracht van gewijsde is gegaan, resp. (wel) in kracht van gewijsde is gegaan (zie Hof Leeuwarden 04-11-2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BG4331). Dat volgens art. 350 lid 1 Rv het hoger beroep de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst, doet daaraan niets af.
  • Hof Arnhem 23-11-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BP0106
    Art. 3: 301 lid 2 BW strekt ertoe dat bij inschrijving van de uitspraak op de voet van art. 3:89 lid 1 BW zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang met betrekking tot de ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid.
  • Hof Leeuwarden 04-11-2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BG4331
    Ook wanneer een beslissing betreffende een registergoed niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is het met het oog op de rechtszekerheid van belang dat duidelijk is of al dan niet een rechtsmiddel tegen de beslissing is aangewend, en daarmee of de beslissing al dan niet in kracht van gewijsde is gegaan.